Christelijke levenswandel
1 Maar u, spreek wat bij de gezonde leer past.
2 De oudere mannen moeten beheerst zijn, eerbaar, bezonnen, gezond in het geloof, in de liefde, in de volharding.
3 Evenzo moeten de oudere vrouwen in hun gedrag zijn zoals het heiligen past: geen kwaadspreeksters, niet verslaafd aan veel wijn, maar leraressen van het goede,
4 opdat zij de jongere vrouwen leren verstandig te zijn, hun man lief te hebben, hun kinderen lief te hebben,
5 bezonnen te zijn en kuis, te zorgen voor hun huishouden, goed te zijn, hun eigen mannen onderdanig te zijn, opdat het Woord van God niet gelasterd wordt.
6 Spoor evenzo de jongere mannen aan bezonnen te zijn.
7 Betoon uzelf in alles een voorbeeld van goede werken. Betoon in het onderwijs zuiverheid, waardigheid, oprechtheid,
8 en spreek een gezond woord, boven alle kritiek verheven, zodat de tegenstander beschaamd zal staan en niets kwaads van u te zeggen heeft.
9 Vermaan de slaven dat zij hun eigen meester onderdanig zijn en dat zij hun in alles welbehaaglijk zijn, zonder tegen te spreken,
10 dat ze niets ontvreemden, maar hun alle goede trouw bewijzen, opdat zij het onderwijs van God, onze Zaligmaker, in alles tot sieraad mogen strekken.
De zaligmakende genade van God
11 Want de zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen,
12 en leert ons de goddeloosheid en de wereldse begeerten te verloochenen en in deze tegenwoordige wereld bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig te leven,
13 terwijl wij verwachten de zalige hoop en verschijning van de heerlijkheid van de grote God en onze Zaligmaker, Jezus Christus.
14 Hij heeft Zichzelf voor ons gegeven, opdat Hij ons zou vrijkopen van alle wetteloosheid en voor Zichzelf een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken.
15 Spreek over deze dingen, bemoedig en wijs met alle gezag terecht. Laat niemand u verachten.
1 D’ Apostel vermaent Titum de gesonde leere recht voor te stellen, ende te onderwijsen, 2 de oude mannen, 3 ende de oude vrouwen, 4 mitsgaders door de selve de jonge vrouwen, 6 ende de jonge mannen, hoe sy haer behooren te dragen, ende daer toe te vermanen, so met woorden, 7 als oock met sijn eygen exempel, in wandel ende in leere. 9 Daerna oock de geloovige dienst-knechten, hoe sy haer moeten dragen. 11 Ende voeght daer by redenen die een yegelick tot Godtsalicheyt ende tot alle Christelicke deugden behooren te bewegen, genomen so van het eynde, waer toe ons Godt sijn Euangelium geopenbaert heeft, 13 als van de hope der vergeldinge in de toecomste Christi . 14 ende van de grootheyt, vrucht, ende eynde der weldaden Christi aen ons bewesen. 15 willende dat hy dit ernstelick drijve ende inscherpe.
1 DOch ghy, spreeckt ’t gene de gesonde leere betaemt:
2 Dat de oude mannen nuchter zijn, stemmigh, voorsichtigh, gesont in’t geloove, in de liefde, in de lijdtsaemheyt.
3 De oude vrouwen insgelijcks dat sy in [hare ] dracht zijn gelijck den heyligen betaemt, dat’se geen lastaeressen en zijn, haer niet tot veel wijns begevende, [maer ] leeraeressen zijn van ’tgoede:
4 Op dat sy de jonge [vrouwen ] leeren voorsichtigh te zijn, hare mannen lief te hebben, hare kinderen lief te hebben:
5 Matigh te zijn, cuysch te zijn, het huys te bewaren, goedt te zijn, hare eygene mannen onderdanigh te zijn: op dat het woort Godts niet gelastert en worde.
6 De jonge [mannen ] insgelijcks vermaent dat sy matigh zijn.
7 Betoont u selven in alles een voorbeeldt van goede wercken, in de leere [betoont ] onvervalschtheyt, defticheyt, oprechticheyt.
8 Het woort gesont, ende onverwerpelick: op dat de gene die daer tegen is beschaemt worde, ende niet quaets en hebbe van u lieden te seggen.
9 De dienst-knechten [vermaent ] dat sy hare eygene heeren onderdanich zijn, dat’se in allen welbehagelick zijn, niet tegensprekende:
10 Niet ontreckende, maer alle goede trouwe bewijsende: op dat sy de leere Godts onses Salichmakers in allen mogen vercieren.
11 Want de salichmakende genade Godts, is verschenen allen menschen:
12 Ende onderwijst ons, dat wy de godtloosheyt ende de wereltsche begeerlickheden versakende, matichlick, en rechtveerdelick, ende Godtsalichlick leven souden in dese tegenwoordige werelt:
13 Verwachtende de salige hope, ende verschijninge der heerlickheyt des grooten Godts ende onses Salichmakers Iesu Christi:
14 Die hem selven voor ons gegeven heeft, op dat hy ons soude verlossen van alle ongerechticheyt, ende hem selven een eygen volck soude reynigen, yverich in goede werken.
15 Spreeckt dit, ende vermaent, ende bestraft met allen ernst. Dat niemandt u en verachte.