De derde toespraak van Bildad
1 Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zei:

2 Heerschappij en diep ontzag zijn bij Hem,
Hij maakt vrede in Zijn hoogten.
3 Zijn Zijn troepen te tellen?
En over wie gaat Zijn licht niet op?

4 Hoe zou een sterveling dan rechtvaardig zijn voor God,
en hoe zou hij, geboren uit een vrouw, zuiver zijn?
5 Zie, tot aan de maan toe – ze is niet helder,
en de sterren zijn niet zuiver in Zijn ogen.
6 Hoeveel te minder een sterveling, die een made is,
en een mensenkind, dat een worm is!
Bildad draecht Iob vooren Godes schrickelicke Majesteyt, v. 1, etc. op dat hy sich niet en rechtveerdige voor Godt, dewijle hy als andere menschen onreyn was, 4. ende selfs de hemelsche lichten voor Gode haer schijnsel verliesen moeten, 5.
1 DOe antwoordde Bildad de Suhiter, ende seyde:
2 Heerschappye, ende vreese zijn by hem: hy maeckt vrede in sijne hoochten.
3 Isser een getal sijner benden? ende over wien en staet sijn licht niet op?
4 Hoe soude dan een mensche rechtveerdich zijn by Godt? ende hoe soude hy suyver zijn, die van eene vrouwe geboren is?
5 Siet, tot de Mane toe, ende sy en sal geen schijnsel geven: ende de Sterren en zijn niet suyver in sijnen oogen.
6 Hoe veel te min de mensche, [die] eene made is; ende des menschen kint, [die] een worm is?