Boaz huwt Ruth
1 En Boaz ging op in de poort, en zette zich aldaar en ziet, de losser, van wie Boaz gesproken had, ging voorbij; zo zeide hij: Wijk hierheen, zet u hier, gij, zulk een! En hij week daarheen, en zette zich.
2 En hij nam tien mannen van de oudsten der stad, en zeide: Zet u hier; en zij zetten zich.
3 Toen zeide hij tot die losser: Het stuk land, dat van onze broeder Elimélech was, heeft Naómi, die uit het land der Moabieten weergekomen is, verkocht;
4 En ik heb gezegd: Ik zal het voor uw oor openbaren, zeggende: Aanvaard het in tegenwoordigheid van de inwoners, en in tegenwoordigheid van de oudsten van mijn volk; zo gij het zult lossen, los het; en zo men het ook niet zou lossen, verklaar het mij, dat ik het weet; want er is niemand, behalve gij, die het lost, en ik na u. Toen zeide hij: Ik zal het lossen.
5 Maar Boaz zeide: Op de dag, dat gij het land aanvaardt van de hand van Naómi, zo zult gij het ook aanvaarden van Ruth, de Moabietische, de vrouw van de gestorvene, om de naam van de gestorvene te verwekken over zijn erfdeel.
6 Toen zeide die losser: Ik zal het voor mij niet kunnen lossen, opdat ik mijn erfdeel niet misschien verderve; los gij mijn lossing voor u; want ik zal niet kunnen lossen.
7 Nu was dit van ouds een gewoonte in Israël, bij de lossing en bij de verwisseling, om de ganse zaak te bevestigen, zo trok de man zijn schoen uit en gaf die aan zijn naaste; en dit was tot een getuigenis in Israël.
8 Zo zeide deze losser tot Boaz: Aanvaard gij het voor u; en hij trok zijn schoen uit.
9 Toen zeide Boaz tot de oudsten en al het volk: Gij zijt heden getuigen, dat ik aanvaard heb alles, wat van Elimélech geweest is, en alles, wat van Chiljon en Machlon geweest is, van de hand van Naómi.
10 Daartoe aanvaard ik mij ook Ruth, de Moabietische, de vrouw van Machlon, tot een vrouw, om de naam van de gestorvene over zijn erfdeel te verwekken, opdat de naam van de gestorvene niet worde uitgeroeid van zijn broeders, en van de poort zijner plaats; gij zijt heden getuigen.
11 En al het volk, dat in de poort was, alsook de oudsten, zeiden: Wij zijn getuigen; de Heere make deze vrouw, die in uw huis komt, als Rachel en als Lea, die beiden het huis van Israël gebouwd hebben; en handel kloek in Efratha, en maak uw naam vermaard in Bethlehem!
12 En uw huis zij, als het huis van Perez (die Thamar aan Juda baarde), van het zaad, dat de Heere u geven zal uit deze jonge vrouw.
Geboorte van Obed
13 Alzo nam Boaz Ruth, en zij werd hem tot vrouw, en hij ging tot haar in; en de Heere gaf haar, dat zij zwanger werd en een zoon baarde.
14 Toen zeiden de vrouwen tot Naómi: Geloofd zij de Heere, Die niet heeft nagelaten u heden een losser te geven; en zijn naam worde vermaard in Israël!
15 Die zal u zijn tot een verkwikker der ziel, en om uw ouderdom te onderhouden; want uw schoondochter, die u liefheeft, heeft hem gebaard, die u beter is dan zeven zonen.
16 En Naómi nam dat kind, en zette het op haar schoot, en werd zijn voedster.
17 En de geburinnen gaven hem een naam, zeggende: Aan Naómi is een zoon geboren; en zij noemden zijn naam Obed; deze is de vader van Isaï, Davids vader.
18 Dit nu zijn de geboorten van Perez: Perez gewon Hezron;
19 En Hezron gewon Ram; en Ram gewon Amminádab;
20 En Amminádab gewon Nahesson; en Nahesson gewon Salma;
21 En Salmon gewon Boaz; en Boaz gewon Obed;
22 En Obed gewon Isaï; en Isaï gewon David.
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap