Grootheid van Gods macht en heerschappij
1 De Heere regeert, dat de volken beven; Hij zit tussen de cherubs; de aarde bewege zich.
2 De Heere is groot in Sion, en Hij is hoog boven alle volken.
3 Dat zij Uw grote en vreselijke Naam loven, die heilig is;
4 En de sterkte des Konings, die het recht lief heeft. Gij hebt billijkheden bevestigd, Gij hebt recht en gerechtigheid gedaan in Jakob.
5 Verheft de Heere, onze God, en buigt u neer voor de voetbank Zijner voeten; Hij is heilig!
6 Mozes en Aäron waren onder Zijn priesters, en Samuël onder de aanroepers van Zijn Naam; zij riepen tot de Heere, en Hij verhoorde hen.
7 Hij sprak tot hen in een wolkkolom; zij hebben Zijn getuigenissen onderhouden, en de inzettingen, die Hij hun gegeven had.
8 O Heere, onze God! Gij hebt hen verhoord, Gij zijt hun geweest een vergevend God, hoewel wraak doende over hun daden.
9 Verheft de Heere, onze God, en buigt u voor de berg Zijner heiligheid; want de Heere, onze God, is heilig.
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap