Gebed om verlossing
1 Een onderwijzing van David, voor de opperzangmeester, op Neginôth;
2 Toen de Zifieten gekomen waren, en tot Saul gezegd hadden: Verbergt David zich niet bij ons?
3 O God! verlos mij door Uw Naam, en doe mij recht door Uw macht.
4 O God! hoor mijn gebed; neig de oren tot de redenen van mijn mond.
5 Want vreemden staan tegen mij op, en tirannen zoeken mijn ziel; zij stellen God niet voor hun ogen. Sela.
6 Ziet, God is mij een Helper; de Heere is onder degenen, die mijn ziel ondersteunen.
7 Hij zal dit kwaad aan mijn verspieders vergelden; roei hen uit door Uw waarheid.
8 Ik zal U met vrijwilligheid offeren; ik zal Uw Naam, o Heere! loven, want Hij is goed.
9 Want Hij heeft mij gered uit alle benauwdheid; en mijn oog heeft gezien op mijn vijanden.
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap