Heerlijkheid van Jeruzalem
1 Een lied, een psalm, voor de kinderen van Korach.
2 De Heere is groot en zeer te prijzen, in de stad van onze God, op de berg Zijner heiligheid.
3 Schoon van gelegenheid, een vreugde der ganse aarde is de berg Sion, aan de zijden van het noorden; de stad van de grote Koning.
4 God is in haar paleizen; Hij is er bekend voor een Hoog Vertrek.
5 Want ziet, de koningen waren vergaderd; zij waren tezamen doorgetogen.
6 Gelijk zij het zagen, alzo waren zij verwonderd; zij werden verschrikt, zij haastten weg.
7 Beving greep hen aldaar aan, smart als van een barende vrouw .
8 Met een oostenwind verbreekt Gij de schepen van Tarsis.
9 Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad van de Heere der heerscharen, in de stad van onze God; God zal haar bevestigen tot in eeuwigheid. Sela.
10 O God! wij gedenken Uw weldadigheid, in het midden van Uw tempel.
11 Gelijk Uw Naam is, o God! alzo is Uw roem tot aan de einden der aarde; Uw rechterhand is vol van gerechtigheid.
12 Laat de berg Sion blijde zijn; laat de dochters van Juda zich verheugen, om Uw oordelen.
13 Gaat rondom Sion, en omringt haar; telt haar torens;
14 Zet uw hart op haar vesting; beschouwt onderscheidenlijk haar paleizen, opdat gij het aan het navolgende geslacht vertelt.
15 Want deze God is onze God eeuwig en altoos; Hij zal ons geleiden tot de dood toe.
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap