Een triomfpsalm der Kerk
1 Een psalm, voor de opperzangmeester, onder de kinderen van Korach.
2 Al gij volken, klapt in de hand; juicht God met een stem van vreugdegezang.
3 Want de Heere, de Allerhoogste, is vreselijk, een groot Koning over de ganse aarde.
4 Hij brengt de volken onder ons, en de natiën onder onze voeten.
5 Hij verkiest voor ons onze erfenis, de heerlijkheid van Jakob, die Hij heeft liefgehad. Sela.
6 God vaart op met gejuich, de Heere met geklank der bazuin.
7 Psalmzingt Gode, psalmzingt! Psalmzingt onze Koning, psalmzingt!
8 Want God is een Koning der ganse aarde; psalmzingt met een onderwijzing!
9 God regeert over de heidenen; God zit op de troon Zijner heiligheid.
10 De edelen der volken zijn verzameld tot het volk van de God van Abraham; want de schilden der aarde zijn Godes. Hij is zeer verheven!
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap