Een vaste burcht is onze God
1 Een lied op Alamôth, voor de opperzangmeester, onder de kinderen van Korach.
2 God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtig bevonden een Hulp in benauwdheden.
3 Daarom zullen wij niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats , en al werden de bergen verzet in het hart van de zeeën;
4 Laat haar wateren bruisen, laat ze beroerd worden; laat de bergen daveren, door haar verheffing! Sela.
5 De beekjes der rivier zullen verblijden de stad Gods, het heiligdom der woningen van de Allerhoogste.
6 God is in het midden van haar, zij zal niet wankelen; God zal haar helpen in het aanbreken van de morgenstond.
7 De heidenen raasden, de koninkrijken bewogen zich; Hij verhief Zijn stem, de aarde versmolt.
8 De Heere der heerscharen is met ons; de God van Jakob is ons een Hoog Vertrek. Sela.
9 Komt, aanschouwt de daden des Heeren, Die verwoestingen op aarde aanricht.
10 Die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde der aarde, de boog verbreekt, en de spies in tweeën slaat, de wagens met vuur verbrandt.
11 Laat af, en weet, dat Ik God ben; Ik zal verhoogd worden onder de heidenen, Ik zal verhoogd worden op de aarde.
12 De Heere der heerscharen is met ons; de God van Jakob is ons een Hoog Vertrek. Sela.
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap