Lofpsalm
1 Looft de Heere, want onze God te psalmzingen is goed, omdat Hij liefelijk is; de lof is betamelijk.
2 De Heere bouwt Jeruzalem; Hij vergadert Israëls verdrevenen.
3 Hij geneest de gebrokenen van hart, en Hij verbindt hen in hun smarten.
4 Hij telt het getal der sterren; Hij noemt ze allen bij name.
5 Onze Heere is groot en van veel kracht; aan Zijn verstand is geen getal.
6 De Heere houdt de zachtmoedigen staande; de goddelozen vernedert Hij tot de aarde toe.
7 Zingt de Heere bij beurte met dankzegging; psalmzingt onze God op de harp.
8 Die de hemelen met wolken bedekt, Die voor de aarde regen bereidt; Die het gras op de bergen doet uitspruiten;
9 Die het vee zijn voeder geeft; aan de jonge raven, als zij roepen.
10 Hij heeft geen lust aan de sterkte van het paard; Hij heeft geen welgevallen aan de benen van de man.
11 De Heere heeft een welgevallen aan hen, die Hem vrezen, die op Zijn goedertierenheid hopen.
12 O Jeruzalem! roem de Heere; o Sion! loof uw God.
13 Want Hij maakt de grendels van uw poorten sterk; Hij zegent uw kinderen binnen in u.
14 Die uw gebied in vrede stelt; Hij verzadigt u met het vette der tarwe.
15 Hij zendt Zijn bevel op aarde; Zijn woord loopt zeer snel.
16 Hij geeft sneeuw als wol; Hij strooit de rijm als as.
17 Hij werpt Zijn ijs heen als stukken; wie zou bestaan voor Zijn koude?
18 Hij zendt Zijn woord, en doet ze smelten; Hij doet Zijn wind waaien, de wateren vloeien heen.
19 Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend, Israël Zijn inzettingen en Zijn rechten.
20 Alzo heeft Hij geen volk gedaan; en Zijn rechten, die kennen zij niet. Hallelujah!
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap