Gods zegen is onmisbaar
1 Een lied Hammaälôth, van Sálomo. Zo de Heere het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden zijn bouwlieden daaraan; zo de Heere de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter.
2 Het is tevergeefs, dat gij vroeg opstaat, laat opblijft, eet brood der smarten; het is alzo, dat Hij het Zijn beminden als in de slaap geeft.
3 Ziet, de kinderen zijn een erfdeel des Heeren; de vrucht van de buik is een beloning.
4 Gelijk de pijlen zijn in de hand van een held, zo zijn de zonen der jeugd.
5 Welgelukzalig is de man, die zijn pijlkoker daarmee gevuld heeft; zij zullen niet beschaamd worden, als zij met de vijanden spreken zullen in de poort.
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap