Dank voor wonderbare verlossing
1 Een lied Hammaälôth.
Toen de Heere de gevangenen Sions terugbracht, waren wij gelijk, aan hen die dromen.
2 Toen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich; toen zeide men onder de heidenen: De Heere heeft grote dingen aan dezen gedaan.
3 De Heere heeft grote dingen bij ons gedaan; daarom zijn wij verblijd.
4 O Heere! wend onze gevangenis, gelijk waterstromen in het zuiden.
5 Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.
6 Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich weerkomen, dragende zijn schoven.
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap