Danklied tot Gods eer
1 Looft de Heere, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
2 Dat Israël nu zegge, dat Zijn goedertierenheid in eeuwigheid is.
3 Het huis van Aäron zegge nu, dat Zijn goedertierenheid in eeuwigheid is.
4 Dat zij, die de Heere vrezen, nu zeggen, dat Zijn goedertierenheid in eeuwigheid is.
5 Uit de benauwdheid heb ik de Heere aangeroepen; de Heere heeft mij verhoord, stellende mij in de ruimte.
6 De Heere is bij mij, ik zal niet vrezen; wat zal mij een mens doen?
7 De Heere is bij mij onder hen, die mij helpen; daarom zal ik mijn lust zien aan hen, die mij haten.
8 Het is beter tot de Heere toevlucht te nemen, dan op de mens te vertrouwen.
9 Het is beter tot de Heere toevlucht te nemen, dan op prinsen te vertrouwen.
10 Alle heidenen hadden mij omringd; het is in de Naam des Heeren, dat ik ze verhouwen heb.
11 Zij hadden mij omringd, ja, zij hadden mij omringd; het is in de Naam des Heeren, dat ik ze verhouwen heb.
12 Zij hadden mij omringd als bijen; zij zijn uitgeblust als een doornenvuur; het is in de Naam des Heeren, dat ik ze verhouwen heb.
13 Gij hadt mij zeer hard gestoten, tot vallens toe, maar de Heere heeft mij geholpen.
14 De Heere is mijn Sterkte en Psalm, want Hij is mij tot heil geweest.
15 In de tenten der rechtvaardigen is een stem van gejuich en van heil; de rechterhand des Heeren doet krachtige daden.
16 De rechterhand des Heeren is verhoogd; de rechterhand des Heeren doet krachtige daden.
17 Ik zal niet sterven, maar leven; en ik zal de werken des Heeren vertellen.
18 De Heere heeft mij wel hard gekastijd; maar Hij heeft mij ter dood niet overgegeven.
19 Doet mij de poorten der gerechtigheid open, ik zal daardoor ingaan, ik zal de Heere loven.
20 Dit is de poort des Heeren, waardoor de rechtvaardigen zullen ingaan.
21 Ik zal U loven, omdat Gij mij verhoord hebt, en mij tot heil geweest zijt.
22 De steen, die de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden.
23 Dit is van de Heere geschied, en het is wonderlijk in onze ogen.
24 Dit is de dag, die de Heere gemaakt heeft; laat ons op deze ons verheugen, en verblijd zijn.
25 Och, Heere! geef nu heil; och Heere! geef nu voorspoed.
26 Gezegend zij hij, die daar komt in de Naam des Heeren! Wij zegenen u uit het huis des Heeren.
27 De Heere is God, Die ons licht gegeven heeft. Bindt het feestoffer met touwen tot aan de hoornen van het altaar.
28 Gij zijt mijn God, daarom zal ik U loven; o mijn God! ik zal U verhogen.
29 Looft de Heere, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid.
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap