Danklied van een verloste
1 Ik heb lief, want de Heere hoort mijn stem, mijn smekingen;
2 Want Hij neigt Zijn oor tot mij, daarom zal ik Hem in mijn dagen aanroepen.
3 De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis.
4 Maar ik riep de Naam des Heeren aan, zeggende : Och, Heere! bevrijd mijn ziel.
5 De Heere is genadig en rechtvaardig, en onze God is ontfermende.
6 De Heere bewaart de eenvoudigen; ik was uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost.
7 Mijn ziel! keer weer tot uw rust, want de Heere heeft aan u welgedaan.
8 Want Gij, Heere! hebt mijn ziel gered van de dood, mijn ogen van tranen, mijn voet van aanstoot.
9 Ik zal wandelen voor het aangezicht des Heeren, in de landen der levenden.
10 Ik heb geloofd, daarom sprak ik. Ik ben zeer bedrukt geweest.
11 Ik zeide in mijn haasten: Alle mensen zijn leugenaars.
12 Wat zal ik de Heere vergelden voor al Zijn weldaden, aan mij bewezen ?
13 Ik zal de beker der verlossingen opnemen, en de Naam des Heeren aanroepen.
14 Mijn geloften zal ik de Heere betalen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk.
15 Kostbaar is in de ogen des Heeren de dood van Zijn gunstgenoten.
16 Och, Heere! zeker ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, een zoon van Uw dienstmaagd; Gij hebt mijn banden losgemaakt.
17 Ik zal U offeren een offerande van dankzegging, en de Naam des Heeren aanroepen.
18 Ik zal mijn geloften de Heere betalen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk;
19 In de voorhoven van het huis des Heeren, in het midden van u, o Jeruzalem! Hallelujah!
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap