Geluk der Godzaligen
1 Hallelujah! Aleph . Welgelukzalig is de man, die de Heere vreest; Beth . die grote lust heeft in Zijn geboden.
2 Gimel . Zijn zaad zal geweldig zijn op aarde; Daleth . het geslacht der oprechten zal gezegend worden.
3 He . In zijn huis zal have en rijkdom wezen; Vau . en zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid.
4 Zain . De oprechten gaat het licht op in de duisternis; Cheth . Hij is genadig, en barmhartig, en rechtvaardig.
5 Teth . Wel die man, die zich ontfermt en uitleent; Jod . hij beschikt zijn zaken met recht.
6 Caph . Zeker, hij zal in eeuwigheid niet wankelen; Lamed . de rechtvaardige zal in eeuwige gedachtenis zijn.
7 Mem . Hij zal voor geen kwaad gerucht vrezen; Nun . zijn hart is vast, betrouwende op de Heere.
8 Samech . Zijn hart, wel ondersteund zijnde, zal niet vrezen; Ain . totdat hij op zijn tegenpartijen zie.
9 Pe . Hij strooit uit, hij geeft de nooddruftige; Tsade . zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid; Koph . zijn hoorn zal verhoogd worden in eer.
10 Resch . De goddeloze zal het zien, en hij zal zich vertoornen; Schin . hij zal met zijn tanden knersen en smelten. Thau . De wens der goddelozen zal vergaan.
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap