Voorzegging van de geboorte van de Messias
1 En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.
2 Daarom zal Hij hen overgeven, tot de tijd toe, dat zij, die baren zal, gebaard heeft; dan zullen de overigen van Zijn broeders zich bekeren met de kinderen Israëls.
3 En Hij zal staan, en zal weiden in de kracht des Heeren, in de hoogheid van de Naam van de Heere, Zijn God, en zij zullen wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde.
4 En Deze zal Vrede zijn; wanneer Assur in ons land zal komen, en wanneer hij in onze paleizen zal treden, zo zullen wij tegen hem stellen zeven herders, en acht vorsten uit de mensen.
5 Die zullen het land van Assur afweiden met het zwaard, en het land van Nimrod in zijn ingangen. Alzo zal Hij ons redden van Assur, wanneer die in ons land zal komen, en wanneer hij in ons gebied zal treden.
6 En Jakobs overblijfsel zal zijn in het midden van vele volken, als een dauw van de Heere, als druppels op het kruid, dat op geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt.
7 Ja, het overblijfsel van Jakob zal zijn onder de heidenen, in het midden van vele volken, als een leeuw onder de beesten des wouds, als een jonge leeuw onder de schaapskudden; die, wanneer hij doorgaat, zo vertreedt en verscheurt hij, dat niemand redt.
8 Uw hand zal verhoogd zijn boven uw tegenpartijders, en al uw vijanden zullen uitgeroeid worden.
9 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere, dat Ik uw paarden uit het midden van u zal uitroeien, en Ik zal uw wagens verdelgen.
10 En Ik zal de steden van uw land uitroeien, en Ik zal al uw vestingen afbreken.
11 En Ik zal de toverijen uit uw hand uitroeien, en gij zult geen wichelaars hebben.
12 En Ik zal uw gesneden beelden en uw opgerichte beelden uit het midden van u uitroeien, dat gij u niet meer zult neerbuigen voor het werk van uw handen.
13 Voorts zal Ik uw bossen uit het midden van u uitroeien, en Ik zal uw steden verdelgen.
14 En Ik zal in toorn en in grimmigheid wraak doen aan de heidenen, die niet horen.