Wetten voor het dankoffer
1 En indien zijn offerande een dankoffer is, zo hij ze van de runderen offert, hetzij mannetje of wijfje, volkomen zal hij die offeren, voor het aangezicht des Heeren.
2 En hij zal zijn hand op het hoofd van zijn offerande leggen, en zal ze slachten voor de deur van de tent der samenkomst; en de zonen van Aäron, de priesters zullen het bloed rondom op het altaar sprengen.
3 Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer de Heere offeren, het vet, dat het ingewand bedekt, en al het vet, dat aan het ingewand is.
4 Dan zal hij de beide nieren, en het vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het net over de lever, met de nieren, zal hij afnemen.
5 En de zonen van Aäron zullen dat aansteken op het altaar, op het brandoffer, dat op het hout zal zijn, dat op het vuur is; het is een vuuroffer, tot een liefelijke reuk voor de Heere.
6 En indien zijn offerande van klein vee is, de Heere tot een dankoffer, hetzij mannetje of wijfje, volkomen zal hij die offeren.
7 Indien hij een lam tot zijn offerande offert, zo zal hij het offeren voor het aangezicht des Heeren.
8 En hij zal zijn hand op het hoofd van zijn offerande leggen, en hij zal die slachten voor de tent der samenkomst; en de zonen van Aäron zullen het bloed daarvan sprengen op het altaar rondom.
9 Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer de Heere offeren; zijn vet, de gehele staart, die hij dicht aan de ruggegraat zal afnemen, en het vet, bedekkende het ingewand, en al het vet, dat aan het ingewand is;
10 Ook de beide nieren, en het vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever met de nieren, zal hij afnemen.
11 En de priester zal dat aansteken op het altaar; het is een spijs van het vuuroffer voor de Heere.
12 Indien nu zijn offerande een geit is, zo zal hij die offeren voor het aangezicht des Heeren.
13 En hij zal zijn hand op haar hoofd leggen, en hij zal haar slachten voor de tent der samenkomst; en de zonen van Aäron zullen haar bloed op het altaar sprengen rondom.
14 Dan zal hij daarvan zijn offerande offeren, een vuuroffer voor de Heere; het vet, bedekkende het ingewand, en al het vet, dat aan het ingewand is;
15 Alsook de beide nieren, en het vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, zal hij afnemen.
16 En de priester zal die aansteken op het altaar; het is een spijs van het vuuroffer, tot een liefelijke reuk; alle vet zal voor de Heere zijn.
17 Dit zij een eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw woningen: geen vet of bloed zult gij eten.
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap