Beloften aan hen die naar Gods wet leven en bedreiging van de overtreders
1 Gij zult u geen afgoden maken; noch gesneden beeld, noch opgericht beeld zult gij u stellen, noch een steen met afbeelding in uw land zetten, om u daarvoor te buigen; want Ik ben de Heere, uw God!
2 Mijn sabbatten zult gij houden, en Mijn heiligdom zult gij vrezen; Ik ben de Heere!
3 Indien gij in Mijn inzettingen wandelen, en Mijn geboden houden, en die doen zult;
4 Zo zal Ik uw regens geven op hun tijd; en het land zal zijn inkomst geven, en het geboomte des velds zal zijn vrucht geven;
5 En de dorstijd zal u reiken tot de wijnoogst, en de wijnoogst zal reiken tot de zaaitijd; en gij zult uw brood eten tot verzadiging toe, en gij zult in uw land zeker wonen.
6 Ook zal Ik vrede geven in het land, zodat gij te slapen zult liggen, en er niemand is, die verschrikt; en Ik zal het boos gedierte uit het land doen ophouden, en het zwaard zal door uw land niet doorgaan.
7 En gij zult uw vijanden vervolgen; en zij zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen.
8 Vijf uit u zullen er honderd vervolgen, en honderd uit u zullen er tien duizend vervolgen; en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen.
9 En Ik zal Mij tot u wenden, en zal u vruchtbaar maken, en u vermenigvuldigen; en Mijn verbond zal Ik met u bevestigen.
10 En gij zult het oude, dat verouderd is, eten; en het oude zult gij vanwege het nieuwe uitbrengen.
11 En Ik zal Mijn tabernakel in het midden van u zetten; en Mijn ziel zal van u niet walgen.
12 En Ik zal in het midden van u wandelen, en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn.
13 Ik ben de Heere, uw God, Die u uit het land der Egyptenaars uitgevoerd heb, opdat gij hun slaven niet zoudt zijn; en Ik heb de disselbomen van uw juk verbroken, en heb u rechtop doen staan.
14 Maar indien gij Mij niet zult horen, en al deze geboden niet zult doen;
15 En zo gij Mijn inzettingen smadelijk zult verwerpen, en zo uw ziel van Mijn rechten zal walgen, dat gij niet doet al Mijn geboden, om Mijn verbond te vernietigen;
16 Dit zal Ik u ook doen, dat Ik over u stellen zal verschrikking, tering en koorts, die de ogen verteren en de ziel pijnigen; gij zult ook uw zaad tevergeefs zaaien, en uw vijanden zullen dat opeten.
17 Daartoe zal Ik Mijn aangezicht tegen u zetten, dat gij geslagen zult worden voor het aangezicht van uw vijanden; en uw haters zullen over u heerschappij hebben, en gij zult vluchten, als u niemand vervolgt.
18 En zo gij Mij tot deze dingen toe nog niet horen zult, Ik zal nog daar toedoen, om u zevenvoudig over uw zonden te tuchtigen.
19 Want Ik zal de hovaardij van uw kracht verbreken, en zal uw hemel als ijzer maken, en uw aarde als koper.
20 En uw macht zal ijdel verbruikt worden; en uw land zal zijn inkomst niet geven, en het geboomte des lands zal zijn vrucht niet geven.
21 En zo gij met Mij in tegenheid wandelen zult, en Mij niet zult willen horen, zo zal Ik over u, naar uw zonden, zevenvoudig slagen toedoen.
22 Want Ik zal onder u zenden het gedierte des velds, dat u beroven, en uw vee uitroeien, en u verminderen zal; en uw wegen zullen woest worden.
23 Indien gij nog door deze dingen Mij niet getuchtigd zult zijn, maar met Mij in tegenheid wandelen;
24 Zo zal Ik ook met u in tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden slaan.
25 Want Ik zal een zwaard over u brengen, dat de wraak des verbonds wreken zal, zodat gij in uw steden vergaderd zult worden; dan zal Ik de pest in het midden van u zenden, en gij zult in de hand van de vijand overgegeven worden.
26 Als Ik u de staf des broods zal gebroken hebben, dan zullen tien vrouwen uw brood in één oven bakken, en zullen uw brood bij het gewicht teruggeven; en gij zult eten, maar niet verzadigd worden.
27 Als gij ook hierom Mij niet horen zult, maar met Mij wandelen zult in tegenheid;
28 Zo zal Ik ook met u in grimmige tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden tuchtigen.
29 Want gij zult het vlees van uw zonen eten, en het vlees van uw dochters zult gij eten.
30 En Ik zal uw hoogten verderven, en uw zonnebeelden uitroeien, en zal uw dode lichamen op de dode lichamen van uw drekgoden werpen; en Mijn ziel zal van u walgen.
31 En Ik zal uw steden een woestijn maken, en uw heiligdommen verwoesten; en Ik zal uw liefelijke reuk niet rieken.
32 Ja, Ik zal dat land verwoesten; dat uw vijanden, die daarin zullen wonen, zich daarover ontzetten zullen.
33 Daartoe zal Ik u onder de heidenen verstrooien; en een zwaard achter u uittrekken; en uw land zal woest, en uw steden zullen een woestijn zijn.
34 Dan zal het land aan zijn sabbatten een welgevallen hebben, al de dagen der verwoesting, en gij zult in het land van uw vijanden zijn; dan zal het land rusten, en aan zijn sabbatten een welgevallen hebben.
35 Al de dagen der verwoesting zal het rusten, aangezien het niet rustte in uw sabbatten, toen gij daarin woondet.
36 En aangaande de overgeblevenen onder u, Ik zal in hun hart een weekheid laten komen in de landen van hun vijanden; zodat het geruis van een gedreven blad hen jagen zal, en zij zullen vluchten, gelijk men vlucht voor een zwaard, en zullen vallen, waar niemand is, die jaagt.
37 En zij zullen de een op de ander als voor het zwaard vallen, waar niemand is, die jaagt; en gij zult voor het aangezicht van uw vijanden niet kunnen bestaan.
38 Maar gij zult omkomen onder de heidenen, en het land van uw vijanden zal u verteren.
39 En de overgeblevenen onder u zullen om hun ongerechtigheid in de landen van uw vijanden uitteren; ja, ook om de ongerechtigheden van hun vaderen zullen zij met hen uitteren.
40 Dan zullen zij hun ongerechtigheid belijden, en de ongerechtigheid van hun vaderen met hun overtredingen, waarmee zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben.
41 Dat Ik ook met hen in tegenheid gewandeld, en hen in het land van hun vijanden gebracht zal hebben. Zo dan hun onbesneden hart gebogen wordt, en zij dan aan de straf van hun ongerechtigheid een welgevallen hebben;
42 Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond met Jakob, en ook aan Mijn verbond met Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken;
43 Als het land om hunnentwil zal verlaten zijn geweest, en aan zijn sabbatten een welgevallen gehad zal hebben, wanneer het om hunnentwil verwoest was, en zij aan de straf van hun ongerechtigheid een welgevallen zullen gehad hebben; daarom, en omdat zij Mijn rechten hadden verworpen, en hun ziel van Mijn inzettingen gewalgd had.
44 En hierenboven is dit ook: als zij in het land van hun vijanden zullen zijn, zal Ik hen niet verwerpen, noch van hen walgen, om een einde aan hen te maken, vernietigende Mijn verbond met hen; want Ik ben de Heere, hun God!
45 Maar Ik zal hun ten goede gedenken aan het verbond der voorouders, die Ik uit Egypteland voor de ogen der heidenen uitgevoerd heb, opdat Ik hun tot een God ware; Ik ben de Heere!
46 Dit zijn die inzettingen, en die rechten, en die wetten, die de Heere gegeven heeft, tussen Zich en tussen de kinderen Israëls, op de berg Sinaï, door de hand van Mozes.
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap