God beveelt Jozua Israël naar Kanaän te geleiden
1 Het geschiedde nu, na de dood van Mozes, de knecht des Heeren, dat de Heere tot Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van Mozes, sprak, zeggende:
2 Mijn knecht Mozes is gestorven; zo maak u nu op, trek over deze Jordaan, gij en al dit volk, tot het land, dat Ik hun, de kinderen Israëls, geef.
3 Elke plaats, waarop uw voetzool treden zal, heb Ik u gegeven, zoals Ik tot Mozes gesproken heb.
4 Van de woestijn en deze Libanon af tot aan de grote rivier, de rivier Frath, het ganse land der Hethieten, en tot aan de grote zee, tegen de ondergang der zon, zal uw gebied zijn.
5 Niemand zal voor uw aangezicht bestaan al de dagen van uw leven; zoals Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; Ik zal u niet begeven, en zal u niet verlaten.
6 Wees sterk en heb goede moed! want gij zult dit volk dat land erfelijk doen bezitten, dat Ik hun vaderen heb gezworen hun te geven.
7 Alleen, wees sterk en heb zeer goede moed, dat gij waarneemt te doen naar de ganse wet, die Mozes, Mijn knecht, u geboden heeft, en wijk daarvan niet, ter rechter- noch ter linkerhand, opdat gij verstandig handelt alom, waar gij zult gaan;
8 Dat het boek van deze wet niet wijke van uw mond, maar overleg het dag en nacht, opdat gij waarneemt te doen naar alles, wat daarin geschreven is; want alsdan zult gij uw wegen voorspoedig maken, en alsdan zult gij verstandig handelen.
9 Heb Ik het u niet bevolen? wees sterk en heb goede moed, en verschrik niet, en ontzet u niet; want de Heere, uw God, is met u alom, waar gij heengaat.
Jozua geeft bevel tot de overtocht
10 Toen gebood Jozua de ambtlieden des volks, zeggende:
11 Gaat door het midden van de legerplaats, en beveelt het volk, zeggende: Bereidt teerkost voor u; want binnen nog drie dagen zult gij over deze Jordaan gaan, dat gij ingaat, om te erven het land, dat de Heere, uw God, u geeft om te beërven.
12 En Jozua sprak tot de Rubenieten en Gadieten, en de halve stam van Manasse, zeggende:
13 Gedenkt aan het woord, dat Mozes, de knecht des Heeren, u geboden heeft, zeggende: De Heere, uw God, geeft u rust, en Hij geeft u dit land;
14 Laat uw vrouwen, uw kleine kinderen, en uw vee blijven in het land, dat Mozes u aan deze zijde van de Jordaan gegeven heeft; maar gij zult gewapend optrekken, voor het aangezicht van uw broeders, alle strijdbare helden, en zult hen helpen;
15 Totdat de Heere uw broeders rust geeft, als u, en dat zij ook erfelijk bezitten het land, dat de Heere, uw God, hun geeft; alsdan zult gij weerkeren tot het land van uw erfenis, en zult het erfelijk bezitten, dat Mozes, de knecht des Heeren, u gegeven heeft, aan deze zijde van de Jordaan, tegen de opgang der zon.
16 Toen antwoordden zij Jozua, zeggende: Al wat gij ons geboden hebt, zullen wij doen, en alom, waar gij ons zenden zult, zullen wij gaan.
17 Gelijk wij in alles naar Mozes hebben gehoord, alzo zullen wij naar u horen; alleen, dat de Heere, uw God, met u zij, zoals Hij met Mozes geweest is!
18 Alle man, die uw mond weerspannig wezen zal, en uw woorden niet horen zal in alles, wat gij hem gebieden zult, die zal gedood worden, alleen, wees sterk en heb goede moed!