Uiteindelijke verwerping van de weerspannigen
1 Alzo zegt de Heere: De hemel is Mijn troon, en de aarde is de voetbank van Mijn voeten; waar zou dat huis zijn, dat gij Mij zoudt bouwen, en waar is de plaats van Mijn rust?
2 Want Mijn hand heeft al deze dingen gemaakt, en al deze dingen zijn geweest, spreekt de Heere; maar op deze zal Ik zien, op de arme en verslagene van geest, en die voor Mijn woord beeft.
3 Wie een os slacht, slaat een man; wie een lam offert, breekt een hond de hals; wie spijsoffer offert, is als die zwijnenbloed offert ; wie wierook brandt tot een gedenkoffer, is als die een afgod zegent. Dezen verkiezen ook hun wegen, en hun ziel heeft lust aan hun verfoeiselen.
4 Ik zal ook verkiezen het loon van hun handelingen, en hun vrees zal Ik over hen doen komen, omdat Ik geroepen heb, en niemand antwoordde, Ik gesproken heb, en zij niet hoorden, maar deden wat kwaad is in Mijn ogen, en verkoren hetgeen waartoe Ik geen lust had.
5 Hoort het woord des Heeren, gij, die voor Zijn woord beeft! Uw broeders, die u haten, die u ver afzonderen, om Mijns Naams wil, zeggen: Dat de Heere heerlijk worde! Doch Hij zal verschijnen tot uw vreugde, zij daarentegen zullen beschaamd worden.
6 Er zal een stem van een groot rumoer uit de stad zijn, een stem uit de tempel, de stem des Heeren, Die Zijn vijanden de verdiensten vergeldt.
7 Eer zij barensnood had, heeft zij gebaard, eer haar smart overkwam, zo is zij van een jongen verlost.
8 Wie heeft ooit zulks gehoord? Wie heeft iets dergelijks gezien? Zou een land kunnen geboren worden op één dag? Zou een volk kunnen geboren worden op één maal? Maar Sion heeft weeën gekregen, en zij heeft haar zonen gebaard.
9 Zou Ik de baarmoeder openbreken, en niet genereren? zegt de Heere; zou Ik, Die genereer, voortaan toesluiten? zegt uw God.
10 Verblijdt u met Jeruzalem, en verheugt u over haar, al haar liefhebbers! Weest vrolijk over haar met vreugde, gij allen, die over haar zijt treurig geweest!
11 Opdat gij moogt zuigen, en verzadigd worden van de borsten van haar vertroostingen; opdat gij moogt uitzuigen, en u verlustigen met de glans van haar heerlijkheid.
12 Want alzo zegt de Heere: Ziet, Ik zal de vrede over haar uitstrekken als een rivier, en de heerlijkheid der heidenen als een overlopende beek; dan zult gij zuigen; gij zult op de zijden gedragen worden, en op de knieën zeer vriendelijk vertroeteld worden.
13 Als een, dien zijn moeder troost, alzo zal Ik u troosten; ja, gij zult te Jeruzalem getroost worden.
14 En gij zult het zien, en uw hart zal vrolijk zijn, en uw beenderen zullen groenen als het tedere gras; dan zal de hand des Heeren bekend worden aan Zijn knechten, en Hij zal op Zijn vijanden gram worden.
15 Want ziet, de Heere zal met vuur komen, en Zijn wagens als een wervelwind; om met grimmigheid Zijn toorn hiertoe te wenden, en Zijn schelden met vuurvlammen.
16 Want met vuur, en met Zijn zwaard zal de Heere in het recht treden met alle vlees; en de verslagenen des Heeren zullen vermenigvuldigd zijn.
17 Die zichzelf heiligen, en zichzelf reinigen in de hoven, de een na de ander in het midden ervan , die zwijnenvlees eten, en verfoeisel, en muizen; tesamen zullen zij verteerd worden, spreekt de Heere.
18 Hun werken en hun gedachten! Het komt, dat Ik vergaderen zal alle heidenen en tongen, en zij zullen komen, en zij zullen Mijn heerlijkheid zien.
19 En Ik zal een teken aan hen stellen, en uit hen, die het ontkomen zullen zijn, zal Ik zenden tot de heidenen, naar Tarsis, Pul, en Lud, de boogschutters, naar Tubal en Javan, tot de ver gelegen eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord, noch Mijn heerlijkheid gezien hebben; en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen.
20 En zij zullen al uw broeders uit alle heidenen de Heere tot een spijsoffer brengen, op paarden, en op wagens, en op koetsen, en op muildieren, en op snelle lopers, naar Mijn heilige berg toe, naar Jeruzalem, zegt de Heere, zoals de kinderen Israëls het spijsoffer in een rein vat brengen tot het huis des Heeren.
21 En ook zal Ik uit hen enigen tot priesters en tot Levieten nemen, zegt de Heere.
22 Want zoals die nieuwe hemel en die nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor Mijn aangezicht zullen staan, spreekt de Heere, alzo zal ook uw zaad en uw naam staan.
23 En het zal geschieden, dat van de ene nieuwe maan tot de andere, en van de ene sabbat tot de andere, alle vlees komen zal om te aanbidden voor Mijn aangezicht, zegt de Heere.
24 En zij zullen uitgaan, en zij zullen de dode lichamen van de lieden zien, die tegen Mij overtreden hebben; want hun worm zal niet sterven, en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen voor alle vlees een afgrijzing wezen.
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap