Uitnodiging tot Gods genadeverbond
1 O al gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk!
2 Waarom weegt gij geld uit voor wat geen brood is, en uw arbeid voor wat niet verzadigen kan? Hoort aandachtig naar Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen.
3 Neigt uw oor, en komt tot Mij, hoort, en uw ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond maken, en u geven de gewisse weldadigheden van David.
4 Ziet, Ik heb hem tot een getuige der volken gegeven, een vorst en gebieder der volken.
5 Ziet, gij zult een volk roepen, dat gij niet kendet, en het volk, dat u niet kende, zal tot u lopen, om de Heere uw God, en om de Heilige Israëls, want Hij heeft u verheerlijkt.
6 Zoekt de Heere, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is.
7 De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot de Heere, zo zal Hij Zich over hem ontfermen, en tot onze God, want Hij vergeeft menigvuldig.
8 Want Mijn gedachten zijn niet uw gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de Heere.
9 Want gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen, en Mijn gedachten dan uw gedachten.
10 Want gelijk de regen en de sneeuw van de hemel neerdaalt, en daarheen niet weerkeert; maar doorvochtigt de aarde, en maakt, dat zij voortbrengt en uitspruit, en zaad geeft de zaaier, en brood de eter;
11 Alzo zal Mijn woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn, het zal niet ledig tot Mij weerkeren; maar het zal doen, wat Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe Ik het zend.
12 Want in blijdschap zult gij uittrekken, en met vrede voortgeleid worden; de bergen en heuvels zullen geschal maken met vrolijk gezang voor uw aangezicht, en alle bomen des velds zullen de handen samenklappen.
13 Voor een doorn zal een denneboom opgaan, voor een distel zal een mirteboom opgaan; en het zal de Heere wezen tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden.