De toekomst van Sion
1 Zing vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt! maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die geen barensnood gehad hebt! want de kinderen der eenzame zijn meer, dan de kinderen der getrouwde, zegt de Heere.
2 Maak de plaats van uw tenten wijd, en dat men de gordijnen van uw woningen uitbreide, verhinder het niet; maak uw koorden lang, en steek uw pinnen vast in.
3 Want gij zult uitbreken ter rechter- en ter linkerhand; en uw zaad zal de heidenen erven, en zij zullen de verwoeste steden doen bewonen.
4 Vrees niet, want gij zult niet beschaamd worden, en word niet schaamrood, want gij zult niet te schande worden; maar gij zult de schaamte van uw jeugd vergeten, en de smaad van uw weduwschap zult gij niet meer gedenken.
5 Want uw Maker is uw Man, Heere der heerscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God van de ganse aardbodem genoemd worden.
6 Want de Heere heeft u geroepen, als een verlaten vrouw en bedroefde van geest; nochtans zijt gij de vrouw der jeugd, hoewel gij versmaad zijt geweest, zegt uw God.
7 Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten; maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen.
8 In een kleine toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen; maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij over u ontfermen, zegt de Heere, uw Verlosser.
9 Want dat zal Mij zijn als de wateren van Noach, toen Ik zwoer, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer op u toornen, noch u schelden zal.
10 Want bergen zullen wijken, en heuvels wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer.
11 Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste! zie, Ik zal uw stenen gans sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten.
12 En uw glasvensters zal Ik kristallijnen maken, en uw poorten van robijnstenen, en uw ganse gebied van aangename stenen.
13 En al uw kinderen zullen van de Heere geleerd zijn, en de vrede van uw kinderen zal groot zijn.
14 Gij zult door gerechtigheid bevestigd worden; wees verre van verdrukking, want gij zult niet vrezen; en verre van verschrikking, want zij zal tot u niet naderen.
15 Ziet, zij zullen zich voorzeker vergaderen, doch niet uit Mij; wie zich tegen u vergaderen zal, die zal om uwentwil vallen.
16 Zie, Ik heb de smid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, en die het instrument voortbrengt tot zijn werk; ook heb Ik de verderver geschapen, om te vernielen.
17 Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong, die in het gericht tegen u opstaat, zult gij veroordelen; dit is de erve van de knechten des Heeren, en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de Heere.
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap