Van het Messiaanse heil
1 En te dien dage zullen zeven vrouwen één man aangrijpen, zeggende: Ons brood zullen wij eten, en met onze klederen zullen wij bekleed zijn, laat ons alleen naar uw naam genoemd worden, neem onze smaadheid weg.
2 Te dien dage zal de Spruit des Heeren zijn tot sieraad en tot heerlijkheid, en de vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versiering voor hen, die het ontkomen zullen in Israël.
3 En het zal geschieden, dat de overgeblevene in Sion, en de overgelatene in Jeruzalem zal heilig geheten worden, een ieder, die geschreven is ten leven te Jeruzalem;
4 Als de Heere zal afgewassen hebben de drek van de dochters van Sion, en de bloedschulden van Jeruzalem zal verdreven hebben uit zijn midden, door de Geest des oordeels, en door de Geest der uitbranding.
5 En de Heere zal over alle woning van de berg Sions, en over haar vergaderingen, scheppen een wolk des daags, en een rook, en de glans van een vlammend vuur des nachts; want over alles wat heerlijk is, zal een beschutting wezen.
6 En daar zal een hut zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een toevlucht, en tot een verberging tegen de vloed en tegen de regen.
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap