Grootheid en heerlijkheid van het volk Gods
1 De woestijn en de dorre plaatsen zullen hierover vrolijk zijn, en de wildernis zal zich verheugen, en zal bloeien als een roos.
2 Zij zal lustig bloeien, en zich verheugen, ja, met verheuging, en juichen; de heerlijkheid van Libanon is haar gegeven, het sieraad van Karmel en Saron; zij zullen zien de heerlijkheid des Heeren, het sieraad van onze God.
3 Versterkt de slappe handen, en stelt de struikelende knieën vast.
4 Zegt de onbedachtzamen van hart: Weest sterk, en vreest niet; ziet, uw God zal ter wrake komen met de vergelding Gods. Hij zal komen en u verlossen.
5 Alsdan zullen de ogen der blinden opengedaan worden, en de oren der doven zullen geopend worden.
6 Alsdan zal de kreupele springen als een hert, en de tong van de stomme zal juichen; want in de woestijn zullen wateren uitbarsten, en beken in de wildernis.
7 En het dorre land zal tot staand water worden, en het dorstige land tot springaders der wateren; in de woningen der draken, waar zij gelegen hebben, zal gras met riet en biezen zijn.
8 En aldaar zal een verheven baan en een weg zijn, die de heilige weg zal genaamd worden; de onreine zal er niet doorgaan, maar hij zal voor deze zijn; die deze weg bewandelt, zelfs de dwazen zullen niet dwalen.
9 Er zal geen leeuw zijn, en geen verscheurend gedierte zal daarop komen, noch aldaar gevonden worden; maar de verlosten zullen daarop wandelen.
10 En de vrijgekochten des Heeren zullen weerkeren, en tot Sion komen met gejuich, en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen; vrolijkheid en blijdschap zullen zij verkrijgen, maar droefenis en zuchting zullen wegvluchten.
© © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap