Jotham koning van Juda
1 Jotham was vijf en twintig jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde zestien jaren te Jeruzalem; en de naam van zijn moeder was Jerusa, een dochter van Zadok.
2 En hij deed wat recht was in de ogen des Heeren, naar alles, wat zijn vader Uzzia gedaan had, behalve dat hij in de tempel des Heeren niet ging; en het volk verdierf zich nog.
3 Deze bouwde de hoge poorten aan het huis des Heeren; hij bouwde ook veel aan de muur van Ofel.
4 Daartoe bouwde hij steden op het gebergte van Juda; en in de wouden bouwde hij burchten en torens.
5 Hij voerde ook krijg tegen de koning van de kinderen Ammons, en had de overhand over hen, zodat de kinderen Ammons in datzelfde jaar hem gaven honderd talenten zilver, en tien duizend kor tarwe, en tien duizend gerst; dit brachten de kinderen Ammons hem weer, ook in het tweede en in het derde jaar.
6 Alzo versterkte Jotham zich; want hij richtte zijn wegen voor het aangezicht van de Heere, zijn God.
7 Het overige nu van de geschiedenissen van Jotham, en al zijn krijgen, en zijn wegen, ziet, zij zijn geschreven in het boek der koningen van Israël en Juda.
8 Hij was vijf en twintig jaren oud, toen hij koning werd; en hij regeerde zestien jaren te Jeruzalem.
9 En Jotham ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad Davids; en zijn zoon Achaz werd koning in zijn plaats.