De doortocht door de Jordaan
1 Toen stond Jozua 's morgens vroeg op. Zij braken op uit Sittim en kwamen tot aan de Jordaan, hij en al de Israëlieten. En zij overnachtten daar voordat zij overstaken.
2 En het gebeurde na verloop van drie dagen dat de beambten door het midden van het kamp gingen
3 en het volk geboden: Wanneer u de ark van het verbond van de HEERE, uw God, ziet, en de Levitische priesters die hem dragen, moet ú vanaf uw plaats opbreken en hem volgen.
4 Er moet echter een afstand zijn tussen u en de ark van ongeveer tweeduizend el lengte. U mag er niet dichter bij komen, opdat u de weg zult weten die u moet gaan, want u bent die weg niet eerder gegaan.
5 Verder zei Jozua tegen het volk: Heilig u, want morgen zal de HEERE wonderen doen in uw midden.
6 En tegen de priesters zei Jozua: Neem de ark van het verbond op en ga voor het volk uit. Toen namen zij de ark van het verbond op en gingen voor het volk uit.
7 Want de HEERE had tegen Jozua gezegd: Deze dag zal Ik beginnen u groot te maken voor de ogen van heel Israël, opdat zij weten dat Ik met u zijn zal zoals Ik met Mozes geweest ben.
8 En ú moet de priesters die de ark van het verbond dragen, gebieden: Zodra u aan de rand van het water van de Jordaan komt, sta dan stil in de Jordaan.
9 Toen zei Jozua tegen de Israëlieten: Kom hierheen en luister naar de woorden van de HEERE, uw God.
10 Vervolgens zei Jozua: Hierdoor zult u weten dat de levende God in uw midden is en dat Hij de Kanaänieten, de Hethieten, de Hevieten, de Ferezieten, de Girgasieten, de Amorieten en de Jebusieten geheel en al van voor uw ogen zal verdrijven.
11 Zie, de ark van het verbond van de Heere van de hele aarde gaat voor u uit de Jordaan in.
12 Nu dan, neem voor u twaalf mannen uit de stammen van Israël, uit elke stam één man.
13 Want het zal gebeuren, zodra de voetzolen van de priesters die de ark van de HEERE, de Heere van de hele aarde, dragen, in het water van de Jordaan komen, dat het water van de Jordaan afgesneden wordt, namelijk het water dat van bovenaf vloeit; het zal blijven staan als een dam.
14 En het gebeurde, toen het volk uit zijn tenten opbrak om de Jordaan over te steken, dat de priesters de ark van het verbond droegen, voor het volk uit.
15 En zodra de dragers van de ark tot aan de Jordaan kwamen, en de voeten van de priesters die de ark droegen, in het water gedompeld waren, aan de rand van het water – de Jordaan was helemaal buiten zijn oevers getreden al de dagen van de oogst –
16 bleef het water dat van bovenaf kwam, staan. Het bleef staan als een dam heel ver weg bij de stad Adam, die naast Sarthan ligt. En het water dat naar de zee van de Vlakte, de Zoutzee, stroomde, verdween; het werd afgesneden. Toen stak het volk over, tegenover Jericho.
17 Maar de priesters die de ark van het verbond van de HEERE droegen, stonden op het droge, in het midden van de Jordaan, onbeweeglijk. En heel Israël stak over op het droge, tot heel het volk het oversteken van de Jordaan voltooid had.
Iosua met de Israëliten van Sittim vertrocken zijnde, komt aen de Iordane, ver s 1, et c. De Amptlieden geven ordre wanneer, ende op wat wijse het volck ende de Priesters voort trecken souden, 2. Iosua vertroost ende versterckt het volck, verhalende het wonderwerck, ’t welck de Heere voor hare oogen doen soude, 9. De Iordane drooge makende, tot dat de Arke ende al het volck drooghs voets daer door gegaen soude zijn, 13.
1 IOsua dan maeckte sich des morgens vroegh op, ende sy reysden van Sittim, ende quamen tot aen de Iordane, hy, ende alle de kinderen Israëls: ende sy vernachtten aldaer eer sy over trocken.
2 Ende ’t geschiedde, dat de Amptlieden op ’t eynde van drie dagen, door het midden des legers gingen:
3 Ende geboden den volcke, seggende, Wanneer ghy de Arke des verbonts des HEEREN uwes Godts siet, ende de Levitische Priesters deselve dragende: verreyst ghylieden oock van uwe plaetse, ende volghtse na.
4 Datter nochtans ruymte zy tusschen u-lieden ende tusschen deselve, by de twee duysent ellen in de mate, ende en nadert tot deselve niet, op dat ghy dien wegh wetet, dien ghy gaen sult, want ghylieden en zijt door dien wegh niet gegaen gisteren [ende ] eergisteren.
5 Iosua seyde oock tot den volcke, Heylight u: want morgen sal de HEERE wonderheden in’t midden van u-lieden doen.
6 Desgelijcks sprack Iosua tot de Priesters, seggende, Neemt de Arke des verbonts op, ende gaet door voor het aengesichte deses volcks: Sy dan namen de Arke des verbonts op, ende sy gingen voor het aengesichte des volcks.
7 Want de HEERE hadde tot Iosua geseyt, Desen dagh sal ick beginnen u groot te maken voor de oogen des gantschen Israëls: op dat sy weten, dat ick met u zijn sal, gelijck als ick met Mose geweest ben.
8 Ghy dan sult de Priesteren die de Arke des verbonts dragen, gebieden, seggende: Wanneer ghylieden komt tot aen het uyterste des waters der Iordane, staet stille in de Iordane.
9 Doe seyde Iosua tot de kinderen Israëls: Nadert herwaerts, ende hoort de woorden des HEEREN uwes Godts.
10 Voorder seyde Iosua, Hier aen sult ghylieden bekennen, dat de levendige Godt in ’t midden van u is, ende dat hy gantschelick voor u aengesichte uytdrijven sal de Canaaniten, ende de Hethiten, ende de Heviten, ende de Phereziten, ende de Girgasiten, ende de Amoriten, ende de Iebusiten.
11 Siet, de Arke des verbonts des Heeren der gantscher aerden, gaet door voor u-lieder aengesichte in de Iordane.
12 Nu dan, neemt ghylieden u twaelf mannen uyt de stammen Israëls, uyt yeder stamme eenen man.
13 Want het sal geschieden, met dat de voetzolen der Priesteren die de Arke des HEEREN, des Heeren der gantscher aerden dragen, in het water der Iordane sullen rusten, soo sullen de wateren der Iordane afgesneden worden, [te weten ] de wateren die van boven af vlieten, ende sy sullen op eenen hoop blijven staen.
14 Ende het geschiedde doe het volck vertrock uyt sijne tenten, om over de Iordane te gaen, soo droegen de Priesters de Arke des verbonts voor het aengesichte des volcks.
15 Ende als die, die de Arke droegen, tot aen de Iordane gekomen waren, ende de voeten der Priesteren, dragende de Arke, ingedopt waren in ’t uyterste des waters: (De Iordane nu was vol alle de dagen des oogstes aen alle hare oeveren:)
16 Soo stonden de wateren die van boven afquamen: sy resen op eenen hoop, seer verre van de stadt Adam af, die ter zijden Zartan [light ], ende die na de zee des vlacken velts, [te weten ] de soutzee afliepen, die vergingen, sy wierden afgesneden: Doe trock het volck over, tegen over Iericho.
17 Maer de Priesters die de Arke des verbonts des HEEREN droegen, stonden stee-vaste op het drooge in ’t midden der Iordane: ende gantsch Israël gingh over op het drooge, tot dat al het volck ge-eyndight hadde door de Iordane te trecken.