Blijdschap om de terugkeer van de vrijgekochten
1 De woestijn en de dorre plaatsen zullen vrolijk zijn,
de wildernis zal zich verheugen en in bloei staan
als een roos.
2 Zij zal welig in bloei staan en zich verheugen,
ja, zij zal zich verheugen en juichen.
De luister van de Libanon is haar gegeven,
de glorie van de Karmel en de Saron.
Ze zullen zien de heerlijkheid van de HEERE,
de glorie van onze God.
3 Versterk de slappe handen,
verstevig de wankele knieën;
4 zeg tegen onbedachtzamen van hart:
Wees sterk, wees niet bevreesd!
Zie, uw God!
De wraak zal komen,
de vergelding van God;
Híj zal komen en u verlossen.
5 Dan zullen de ogen van de blinden worden opengedaan,
de oren van de doven zullen worden geopend.
6 Dan zal de kreupele springen als een hert,
de tong van de stomme zal juichen.
Want in de woestijn zullen wateren zich een weg banen
en beken in de wildernis.
7 Het dorre land zal tot een water poel worden,
het dorstige land tot waterbronnen;
op de woonplaats van jakhalzen, waar hun rustplaats was,
zal gras zijn, met riet en biezen.
8 Daar zal zijn een effen baan, een weg;
de heilige weg zal hij genoemd worden.
Een onreine zal er niet over gaan,
want hij zal alleen voor hen zijn. Wie deze weg ook gaat,
zelfs dwazen zullen niet dwalen.
9 Daar zal geen leeuw zijn,
geen verscheurend dier zal erop komen;
ze zullen daar niet aangetroffen worden,
maar de verlosten zullen die bewandelen.
10 Want wie door de HEERE zijn vrijgekocht, zullen terugkeren;
zij zullen Sion binnenkomen met gejuich.
Eeuwige blijdschap zal op hun hoofd zijn,
vreugde en blijdschap zullen zij verkrijgen,
verdriet en gezucht zullen wegvluchten.
Groote vreught aller creaturen met Godes Kercke, over de verlossinge door Christum , ver s 1, et c. Vermaninge aen de Leeraers, dat sy de verslagene van gemoede hier mede troosten souden, 3. Mirakelen die de Messias doen soude, 5. Verder verhael van den stant, ende vrede des volcks des Heeren, 8.
1 DE woestijne ende de dorre plaetsen sullen hier over vrolick zijn: ende de wildernisse sal sich verheugen, ende sal bloeijen als een roose.
2 Sy sal lustigh bloeijen, ende sich verheugen, ja [met ] verheuginge, ende juychen: de heerlickheyt van Libanon is haer gegeven, de cieraet van Carmel, ende Saron: sy sullen sien de heerlickheyt des HEEREN, den cieraet onses Godts.
3 Versterckt de slappe handen, ende stelt de struyckelende knijen vaste.
4 Seght den onbedachtsamen van herten, Weest sterck, en vreest niet, siet u-lieder Godt sal [ter ] wrake komen [met ] de vergeldinge Godts, hy sal komen, ende u-lieden verlossen.
5 Als dan sullen der blinden oogen op gedaen worden, ende der dooven ooren sullen geopent worden.
6 Alsdan sal de kreupele springen als een hert, ende de tonge des stommen sal juychen: want in de woestijne sullen wateren uytbersten, ende beken in de wildernisse.
7 Ende het dorre lant sal tot staende water worden, ende ’t dorstigh lant tot springhaders der wateren: in de wooninge der draken, daer sy gelegen hebben, sal gras met riet ende biesen zijn.
8 Ende aldaer sal eene verhevene bane, ende een wegh zijn, welck de heylige wegh sal genaemt worden: De onreyne en sal daer niet door gaen, maer hy sal voor dese zijn: die [desen ] wegh wandelt, selfs de dwasen en sullen niet dwalen.
9 Daer en sal geen leeuw zijn, nochte geen verscheurende gedierte en sal daer op komen, noch aldaer gevonden worden, maer de verloste sullen [daer op ] wandelen.
10 Ende de vrygekochte des HEEREN sullen weder keeren, ende [tot ] Zion komen met gejuych, ende eeuwige blijdschap sal op haer hooft wesen: vrolickheyt ende blijdschap sullen sy verkrijgen, maer droeffenisse ende suchtinge sullen wech vlieden.