De toren van Babel
proefdruk 1630
Sainte-Bible-Geneefse-bijbel-1669
1 Heel de aarde had één taal en eendere woorden.
2 En het gebeurde, toen zij naar het oosten trokken, dat zij een vlakte in het land Sinear vonden. Daar gingen zij wonen.
3 En zij zeiden allen tegen elkaar: Kom, laten wij kleiblokken maken en die goed bakken! En de kleiblokken dienden hun tot steen en het asfalt diende hun tot leem.
4 En zij zeiden: Kom, laten wij voor ons een stad bouwen, en een toren waarvan de top in de hemel reikt, en laten we voor ons een naam maken, anders worden wij over heel de aarde verspreid!
5 Toen daalde de HEERE neer om de stad en de toren te zien die de mensenkinderen aan het bouwen waren,
6 en de HEERE zei: Zie, zij vormen één volk en hebben allen één taal. Dit is het begin van wat zij gaan doen, en nu zal niets van wat zij zich voornemen te doen, voor hen onmogelijk zijn.
7 Kom, laten Wij neerdalen en laten Wij hun taal daar verwarren, zodat zij geen van allen elkaars taal zullen begrijpen.
8 Zo verspreidde de HEERE hen vandaar over heel de aarde, en zij hielden op met het bouwen van de stad.
9 Daarom gaf men haar de naam Babel; want daar verwarde de HEERE de taal van heel de aarde, en vandaar verspreidde de HEERE hen over heel de aarde.
Nageslacht van Sem
10 Dit zijn de afstammelingen van Sem: Sem was honderd jaar oud, toen hij Arfachsad verwekte, twee jaar na de vloed.
11 Sem leefde, nadat hij Arfachsad verwekt had, vijfhonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
12 Arfachsad had vijfendertig jaar geleefd, toen hij Selah verwekte.
13 Arfachsad leefde, nadat hij Selah verwekt had, vierhonderddrie jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
14 Selah had dertig jaar geleefd, toen hij Heber verwekte.
15 Selah leefde, nadat hij Heber verwekt had, vierhonderddrie jaar, en hij verwekte zonen en dochters.
16 Heber had vierendertig jaar geleefd, toen hij Peleg verwekte.
17 Heber leefde, nadat hij Peleg verwekt had, vierhonderddertig jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
18 Peleg had dertig jaar geleefd, toen hij Rehu verwekte.
19 Peleg leefde, nadat hij Rehu verwekt had, tweehonderdnegen jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
20 Rehu had tweeëndertig jaar geleefd, toen hij Serug verwekte.
21 Rehu leefde, nadat hij Serug verwekt had, tweehonderdzeven jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
22 Serug had dertig jaar geleefd, toen hij Nahor verwekte.
23 Serug leefde, nadat hij Nahor verwekt had, tweehonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
24 Nahor had negenentwintig jaar geleefd, toen hij Terah verwekte.
25 Nahor leefde, nadat hij Terah verwekt had, honderdnegentien jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
26 Terah had zeventig jaar geleefd, toen hij Abram, Nahor en Haran verwekte.
Nageslacht van Terah
27 Dit zijn de afstammelingen van Terah: Terah verwekte Abram, Nahor en Haran; en Haran verwekte Lot.
28 Haran stierf tijdens het leven van zijn vader Terah, in zijn geboorteland, in Ur van de Chaldeeën.
29 En Abram en Nahor namen zich vrouwen; de naam van Abrams vrouw was Sarai, en de naam van Nahors vrouw was Milka, een dochter van Haran, de vader van Milka en Jiska.
30 Sarai nu was onvruchtbaar; zij had geen kind.
31 En Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot, zijn kleinzoon, de zoon van Haran, en Sarai, zijn schoondochter, de vrouw van zijn zoon Abram, en zij trokken met hen uit Ur van de Chaldeeën om naar het land Kanaän te gaan; en zij kwamen tot Haran en bleven daar wonen.
32 De dagen nu van Terah waren tweehonderdvijf jaar, en Terah stierf in Haran.
Alle menschen hadden tot deser tijdt toe eenerley sprake, vers 1. De kinderen der menschen bestaen eene stadt, met eenen seer hoogen toren uyt enckele trotsheydt te bouwen, 3. Godt belet haer werck door verdeylinghe der spraken, ende verstroytse van malkanderen door de werelt, 6. Babel bekomt daer van den name, 9. Sems nakomelingen tot op Abram, 10. die met sijnen vader, Sarai, ende Lot, treckt uyt Ur der Chaldeen nae Haran, 29.
1 ENde de gantsche aerde was van eenerley sprake, ende eenerley woorden.
2 Maer het gheschiedde, als sy tegen het Oosten togen, dat sy eene leechte vonden in den lande Sinear, ende sy woonden aldaer.
3 Ende sy seyden een yeder tot sijnen naesten; Kom aen, laet ons tichelen strijcken, ende wel doorbranden: ende de tichel was hen voor steen, ende het lijm was hen voor leem.
4 Ende sy seyden; Kom aen, laet ons voor ons eene stadt bouwen, ende eenen toren, diens opperste in den Hemel zy, ende laet ons eenen name voor ons maken: op dat wy niet misschien over de gantsche aerde verstroyt en worden.
5 Doe quam de HEERE neder, om te besien de stadt ende den toren, die de kinderen der menschen bouwden.
6 Ende de HEERE seyde: Siet, sy zijn eenerley volck, ende hebben alle eenerley sprake, ende dit is’t, dat sy beginnen te maken: maer nu, en soude hen niet afgesneden worden al wat sy bedacht hebben te maken?
7 Kom aen, laet ons neder varen, ende laet ons hare sprake aldaer verwerren: op dat een yegelick de sprake sijnes naesten niet en hoore.
8 Alsoo verstroydese de HEERE van daer over de gantsche aerde: ende sy hielden op de stadt te bouwen.
9 Daerom noemdemen haren name Babel; want aldaer verwerrede de HEERE de sprake der gantscher aerde, ende van daer verstroydese de HEERE over de gantsche aerde.
10 Dit zijn de gheboorten van Sem: Sem was hondert jaer oudt, ende gewan Arphacsad, twee jaren na den Vloedt.
11 Ende Sem leefde, nae dat hy Arphacsad gewonnen hadde, vijf hondert jaer; ende hy gewan sonen ende dochteren.
12 Ende Arphacsad leefde vijf en dertigh jaer: ende hy gewan Selah.
13 Ende Arphacsad leefde, nae dat hy Selah gewonnen hadde, vier hondert ende drie jaren: ende hy gewan sonen ende dochteren.
14 Ende Selah leefde dertigh jaer: ende hy gewan Heber.
15 Ende Selah leefde, na dat hy Heber gewonnen hadde, vier hondert ende drie jaren: ende gewan sonen ende dochteren.
16 Ende Heber leefde vier en dertigh jaer: ende gewan Peleg.
17 Ende Heber leefde, na dat hy Peleg gewonnen hadde, vier hondert ende dertigh jaer: ende hy gewan sonen ende dochteren.
18 Ende Peleg leefde dertigh jaer: ende hy gewan Rehu.
19 Ende Peleg leefde, nae dat hy Rehu gewonnen hadde, twee hondert ende negen jaren: ende hy gewan sonen ende dochteren.
20 Ende Rehu leefde twee en dertigh jaer: ende hy gewan Serug.
21 Ende Rehu leefde, na dat hy Serug gewonnen hadde, twee hondert ende seven jaren: ende hy gewan sonen ende dochteren.
22 Ende Serug leefde dertigh jaer: ende gewan Nahor.
23 Ende Serug leefde, na dat hy Nahor gewonnen hadde, twee hondert jaer: ende hy gewan sonen ende dochteren.
24 Ende Nahor leefde negen en twintigh jaer: ende gewan Terah.
25 Ende Nahor leefde, na dat hy Terah ghewonnen hadde, hondert ende negentien jaer: ende hy gewan sonen ende dochteren.
26 Ende Terah leefde tseventigh jaer: ende ghewan Abram, Nahor, ende Haran.
27 Ende dit zijn de geboorten van Terah; Terah ghewan Abram, Nahor, ende Haran: ende Haran gewan Lot.
28 Ende Haran sterf voor het aengesicht sijnes vaders Terah; in het landt sijner geboorte, in Ur der Chaldeen.
29 Ende Abram ende Nahor namen hen wijven: de naem van Abrams huysvrouwe was Sarai; ende de naem van Nahors huysvrouwe was Milca, een dochter van Haran, vader van Milca, ende vader van Iisca.
30 Ende Sarai was onvruchtbaer: sy en hadde geen kindt.
31 Ende Terah nam Abram sijnen sone, ende Lot Harans sone, sijnes soons sone, ende Sarai sijne schoon-dochter, sijnes soons Abrams huysvrouwe, ende sy togen met haer-lieden uyt Ur der Chaldeen, om te gaen na het landt Canaan; ende sy quamen tot Haran, ende woonden aldaer.
32 Ende de daghen van Terah waren twee honderdt ende vijf jaren: ende Terah sterf te Haran.