Het kritisch gebruik van de Hebreeuwse bijbels in de Statenvertaling 1637
De Statenvertaling is, wat betreft het Oude Testament, op een andere Hebreeuwse tekst gebaseerd dan de NBG 1951 en de Nieuwe Bijbelvertaling. Maar op welke Hebreeuwse tekst gaat de Statenvertaling eigenlijk terug? En kun je wel spreken over dé brontekst van de Statenvertaling, of maakten de vertalers gebruik van meerdere tekstedities? Tot slot: welke verschillen zijn er tussen de Statenvertaling en andere vertalingen door het verschil in brontekstgebruik? Op deze vragen geeft dit artikel een antwoord.
De Statenvertaling van 1637 is de eerste Nederlandse Bijbelvertaling waarvan de canonieke boeken van het Oude Testament volledig uit de Hebreeuwse en Aramese bronteksten zijn vertaald. Vóór die tijd was de Duitse Lutherbijbel de basis voor de protestantse Bijbelvertaling in het Nederlands. In 1562 was in Emden de Deux-Aesbijbel verschenen, waarvan het Oude Testament terugging op de Bijbel van Luther.1 Maar er was al vrij snel kritiek gekomen op deze vertaling. Dit had onder andere te maken met het feit dat de wetenschappelijke bestudering van de Hebreeuwse brontekst in de tweede helft van de zestiende eeuw een hoge vlucht had genomen. Daardoor konden kenners van het Hebreeuws de Deux-Aesbijbel toetsen aan de oorspronkelijke Hebreeuwse versie.
Steeds meer gereformeerde predikanten en Bijbelwetenschappers constateerden dat de Deux-Aesbijbel als vertaling in veel opzichten niet meer aan de eisen voldeed.2 Soms was er verkeerd uit het Duits vertaald, en soms was de betekenis van het Hebreeuws verkeerd weergegeven. Op meerdere plaatsen bleken versdelen in de vertaling te zijn weggelaten, elders waren woorden of verzen verplaatst. De Deux-Aesbijbel bleef net als de Lutherbijbel vaak dicht bij de Vulgata.3 Terwijl deze Bijbeluitgave door het grote publiek zeer werd gewaardeerd – er zijn zo’n tweehonderd edities van geïnventariseerd – groeide in wetenschappelijke kring de onvrede.4
Met het oog daarop besloot uiteindelijk de Synode van Dordrecht (1618-1619) dat er een nieuwe Nederlandse Bijbelvertaling moest komen, rechtstreeks uit de bronteksten. Gezien de vele vraagtekens die men stelde bij de kwaliteit van de Deux-Aesbijbel, verbaast het niet dat de vertalers als eerste richtlijn meekregen:5 Ut originali textui semper religiose adhaereant, atque ipsas originalium linguarum phrases, quantum orationis perspicuitas et sermonis Belgici proprietas permittunt, sollicite retineant, ‘Dat zij (de vertalers, JvD) altijd zorgvuldig bij de oorspronkelijke tekst blijven, en de manieren van spreken der oorspronkelijke talen, zoveel de duidelijkheid en eigenschap der Nederlandse spraken kan toelaten, nauwkeurig bewaren.’
In deze bijdrage ga ik in op een aantal vragen die te maken hebben met het brontekstgebruik van de Statenvertalers. Wat was voor de vertalers van de Hebreeuwse boeken van het Oude Testament de oorspronkelijke tekst? Welke tekstedities hebben zij gebruikt? Hoe zijn ze omgegaan met varianten in de verschillende tekstedities en teksttradities?
Allereerst inventariseer ik de verschillende tekstedities waarover de Statenvertalers beschikten. Vervolgens bespreek ik gevallen waarin de vertalers strikt de door hen gekozen Hebreeuwse brontekst volgden. Daarna wijs ik op teksten waarin de Statenvertalers de voorkeur gaven aan andere lezingen dan hun Hebreeuwse tekst. Ik eindig met een aantal concluderende opmerkingen.
De Hebreeuwse bronteksten
Tijdens het vertaalproces stond het werk vanuit de bronteksten van de Bijbel centraal. Helaas zijn er geen lijsten waarop de Statenvertalers zelf hebben aangegeven welke Hebreeuwse tekstedities ze hebben gebruikt. Van een van de vertalers, Baudartius, is bekend dat hij van plan was om als langst levende vertaler van het Oude Testament een persoonlijk verslag te schrijven over zijn vertaalwerkzaamheden.6 Maar voordat hij dat kon afmaken, overleed hij in 1640 te Zutphen.
In de secundaire literatuur over de Statenbijbel lopen de ideeën over de bibliotheek van de vertalers nogal uiteen. De Leidse kerkhistoricus C.C. de Bruin vermoedt dat de vertalers van het Oude Testament konden beschikken over de rabbijnenbijbel van Johannes Buxtorf.7 Dit concludeert hij uit het feit dat de voorzitter van de vertaalcommissie, Johannes Bogerman, een exemplaar van deze Bijbel in zijn bezit had. Daarnaast zijn er enkele citaten uit deze editie in de notities van de Statenvertalers terug te vinden. De rabbijnenbijbel van Buxtorf bevatte de gevocaliseerde Hebreeuwse tekst uit de derde druk van de rabbijnenbijbel van Bomberg (1546-1548), en die zou wat betreft de Bijbeltekst weer teruggaan op de uitgave van Jakob ben Chajjim uit 1525-1526. In rabbijnenbijbels staan behalve de Hebreeuwse tekst ook de Targoem en Bijbelcommentaren van middeleeuwse geleerden zoals Ibn Ezra en Rasji.
Daarnaast zullen de Statenvertalers zeker de Antwerpse polyglot van Plantijn – ook wel Biblia Regia genoemd – hebben gebruikt. Deze polyglot (een Bijbelvertaling in meerdere talen) bevat naast de Hebreeuwse tekst ook de Vulgata, de Septuaginta en de Targoem, met de Latijnse vertalingen van de twee laatst genoemde versies. De Biblia Regia werd tussen 1568 en 1572 uitgegeven door de Antwerpse boekdrukker Christoffel Plantijn in opdracht van de Spaanse koning Filips II.8 De inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de Biblia Regia lag bij Benedictus Arias Montanus.9 Een exemplaar van deze Bijbel werd door Willem van Oranje in 1575 aan de Leidse Universiteitsbibliotheek geschonken.10
Verreweg de meeste informatie over de bibliotheek van de Statenvertalers biedt de oudtestamenticus en Bijbelvertaler C.M.L. Verdegaal.11 Zijn onderzoek bevestigt dat de vertalers de beschikking hadden over de rabbijnenbijbel van Johannes Buxtorf en over de Biblia Regia. Verder gebruikten ze de Hebreeuwse uitgave van Benedictus Arias Montanus met een interlineaire Latijnse vertaling, gebaseerd op de vertaling van Sanctes Pagninus. Een andere editie van de Hebreeuwse Bijbel die de vertalers hebben kunnen raadplegen, is de uitgave van Sebastianus Munsterus uit 1534-1535 (Bazel).12 Deze gevocaliseerde teksteditie van de Tenach, getiteld מִקְדַּדשׁ יְיָ, Miqdasj JHWH, ‘Het heiligdom van JHWH’, bevatte ook een Latijnse vertaling van Munsterus zelf. Tot slot gebruikten de vertalers mogelijk een aantal ongevocaliseerde Hebreeuwse teksten: de editie van Robertus Stephanus (1546), die van Plantijn (1573 en 1580), die van Waldkirch (1611), een Geneefse druk uit 1618, en de eerste volledige Noord-Nederlandse, ongevocaliseerde uitgave van de Hebreeuwse Bijbel van Plantijn in Leiden, bezorgd door Raphelengius (1610). Ook deze teksten had Bogerman in zijn bibliotheek.
Verdegaal concludeert dat de vertalers en revisoren van de Statenvertaling in elk geval drie tekstedities hebben gebruikt: die van Buxtorf, die van Munsterus en die van Pagninus/Arias Montanus.13
Tegelijk moeten we niet vergeten dat de vertalers in Leiden (waar ze gehuisvest waren voor het werk aan deze vertaling) de universiteitsbibliotheek konden raadplegen. Daar was zo ongeveer alles te vinden wat in de zestiende en zeventiende eeuw op het gebied van de Bijbelwetenschap als belangrijk gold, en met name de werken van christelijke hebraïsten zoals Johannes Reuchlin, Joannes Mercerus, Johannes Drusius en Immanuel Tremellius.14
Navolging van de Buxtorf-editie
De vertaling van de canonieke boeken van het Oude Testament in de Statenvertaling onderscheidt zich van andere vertalingen door het gebruik van de Buxtorf-versie van de rabbijnenbijbel. Met name bij een vergelijking met moderne vertalingen die de Biblia Hebraica Stuttgartensia (BHS, Codex Leningradensis B19A) als basistekst hebben, springen de verschillen in het oog. Die verschillen hebben te maken met de specifieke kenmerken van de rabbijnenbijbel en de BHS wat betreft accentuatie, vocalisatie, consonantenschrift, tekstindeling, lay-out, masoretische aantekeningen, de volgorde van de Bijbelboeken en drukfouten.15
Op de vraag hoe talrijk de verschillen zijn, wordt in de literatuur over de vertalingen die op edities van de rabbijnenbijbel teruggaan – en dat zijn alle Bijbelvertalingen vóór het verschijnen van de derde druk van de Biblia Hebraica van Rudolf Kittel in 1937 – geen eensluidend antwoord gegeven.16 Een probleem daarbij is dat alle edities van de rabbijnenbijbel onderling verschillen vertonen en onnauwkeurigheden bevatten.17 Evenals trouwens de vele edities van de Hebreeuwse tekst die teruggaan op het werk van Jakob ben Chajjim. Zijn uitgave van de rabbijnenbijbel vertegenwoordigt wat als de zogenoemde textus receptus werd beschouwd. In The Hebrew University Bible worden de (honderden) verschillen wat betreft de orthografie, vocaaltekens en accentuatie van de rabbijnenbijbel van Jakob ben Chajjim ten opzichte van de Codex Aleppo vermeld.18
Tetragrammaton
Een van de opvallendste verschillen tussen de rabbijnenbijbel en andere Hebreeuwse tekstuitgaven houdt verband met de vocalisatie van het tetragrammaton. De Statenvertalers hebben hierover een kanttekening gemaakt bij Genesis 2:4b, het eerste vers waarin het tetragrammaton in de Bijbel voorkomt. In deze kanttekening geven zij een toelichting bij de weergave van het tetragrammaton:
Na de voleyndinge van het werck der scheppinge, wort hier aldereerst Gode de naem van IEHOVAH gegeven, beteeckenende den selfstandigen, selfwesenden, van hem selven zijnde van eeuwicheyt tot eeuwicheyt, ende den oorspronck ofte oorsake van het wesen aller dingen; daerom oock dese naem den waren Godt alleen toecomt. Onthoudt dit eens voor al; waer ghy voortaen het woord HEERE met groote letteren geschreven vindt, dat aldaer in ’t Hebr. het woort IEHOVAH, ofte korter, IAH, staet.
De drie klinkertekens bij de godsnaam JHWH in de rabbijnenbijbel zijn de vocalen van het Hebreeuwse woord ’adonaj, ‘mijn heer’. De Statenvertalers realiseerden zich niet dat het tetragrammaton met de drie klinkertekens sjwa, cholèm en qamets een zogenaamd qeree perpetuum voorstelt. Bij een qeree perpetuum is het de bedoeling om het woord te lezen dat oorspronkelijk bij de klinkers hoort. Het is dus niet de bedoeling om de medeklinkers JHWH te combineren met de klinkertekens sjwa, cholèm en qamets tot de naam IEHOVAH. De vocalisatie in de rabbijnenbijbel wijst er immers op dat de godsnaam als ’adonaj moet worden gelezen. In de BHS, die teruggaat op de Codex Leningradensis, het oudste volledige handschrift van de Hebreeuwse Bijbel, is de godsnaam gewoonlijk niet gevocaliseerd met drie klinkertekens (sjwa, cholèm en qamets), maar met twee klinkertekens (sjwa en qamets). Die vocalisatie is ontleend aan het Aramese woord sjema’ dat ‘de naam’ betekent.19
Sefanja 3:15b
Verder zijn er diverse gevallen te noemen waarin de Statenvertalers een bepaald woord uit de rabbijnenbijbel van Buxtorf hebben overgenomen, terwijl dat woord afwijkt van andere tekstversies waarover de vertalers beschikten. Een voorbeeld vinden we in Sefanja 3:15b, waar de Statenvertalers hebben vertaald: ‘de Coninck Israëls, de HEERE is in’t midden van u, ghy en sult geen quaet meer sien (cursief JvD).’ Dat laatste betekent dat Israël geen tegenspoed of onheil meer zal treffen.20
In de NBG-vertaling 1951 luidt hetzelfde versdeel: ‘De Koning Israëls, de HERE, is in uw midden; gij zult geen kwaad meer vrezen (cursief JvD).’ Het verschil tussen beide vertalingen is te verklaren uit de verschillende bronteksten die de vertalers hebben gebruikt. Voor de NBG-vertaling 1951 is de Codex Leningradensis gebruikt. Daarin staat in vers 15b de persoonsvorm תִּירְאִי, een imperfectum-vorm van het werkwoord יָרֵא, ‘vrezen’. In de rabbijnenbijbel van Buxtorf die de Statenvertalers raadpleegden, staat op dezelfde plaats de werkwoordsvorm תִּרְאִי, een imperfectum-vorm van het werkwoord רָאָה, ‘zien’.
De twee andere Hebreeuwse Bijbels die de Statenvertalers met zekerheid hebben gebruikt, de Biblia Regia en de interlineaire Hebreeuws-Latijnse uitgave van Arias Montanus-Pagninus, komen met de rabbijnenbijbel overeen. Maar in de Biblia Regia is ook de Vulgata opgenomen, en die leest non timebis malum ultra, ‘gij zult geen kwaad meer vrezen (cursief JvD)’. Deze lezing wordt ook vermeld in de Duitse vertaling van Piscator, de Latijnse vertaling van Tremellius en in de kantlijn van de interlineaire Hebreeuws-Latijnse editie van Arias Montanus. Ook in de Complutensische Polyglot (een meertalige Bijbel uit 1514-1517) staat in Sefanja 3:15b ‘vrezen’ (תִּירְאִי) in plaats van ‘zien’.21
De Statenvertalers hielden zich evenwel aan het Hebreeuwse aanbod van de rabbijnenbijbel van Buxtorf. In de kanttekeningen geven zij weliswaar een bijzondere draai aan de vertaling. Bij ‘ghy en sult geen quaet meer sien’ noteerden zij: Dat is: ghy en hoeft u voor geen quaet meer te vreesen (…). Met die aanvullende uitleg hebben zij geen andere Hebreeuwse tekst meer nodig en hebben ze toch hun interpretaties verbonden aan de lezing in de rabbijnenbijbel van Buxtorf.22
Spreuken 8:16
Een ander voorbeeld van een variant in de Masoretische Tekst die onder andere bekend is via de rabbijnenbijbel, is te vinden in Spreuken 8:16. De Statenvertaling geeft dat vers weer met: ‘Door my heerschen de Heerschers, ende de Princen, alle de Richters der aerde (cursief JvD).’ In de NBV luidt de vertaling: ‘Vorsten heersen dankzij mij, / ik laat leiders rechtvaardig (cursief JvD) regeren.’
Het verschil in de vertalingen wordt veroorzaakt door het laatste woord in de Hebreeuwse tekst van vers 16. De rabbijnenbijbel van Buxtorf sluit het vers af met: אָרֶץ כָּל־שֺׁפטֵי. In de BHS eindigt het vers met drie andere consonanten: צֶדֶק כָּל־שֺׁפטֵי. De Statenvertalers hebben de Hebreeuwse tekst van Buxtorf gevolgd. Via de Targoem en de Vulgata waren zij weliswaar bekend met de צֶדֶק-variant, maar de vertalers hadden weinig reden om daaraan de voorkeur te geven. Zij hielden zich aan het tekstaanbod van de Bijbeluitgave van Buxtorf.
In hun voetsporen treedt de NBG-vertaling 1951 die, tegen de lezing van de Codex Leningradensis in, Spreuken 8:16 weergeeft met: ‘Door mij heersen de vorsten en de edelen, al de rechters der aarde.’23 Ook moderne commentatoren kiezen trouwens voor de lezing van de rabbijnenbijbel, omdat die stilistisch beter zou aansluiten bij de context van Spreuken 8:15-16.24 In de Biblia Hebraica Quinta wordt deze variant echter beoordeeld als een bewuste aanpassing van de tekst aan een uitdrukking die wel vaker in de Hebreeuwse Bijbel voorkomt (Psalm 2:10, 148:11, Jesaja 40:23).25
Spreuken 10:3
Een bevestiging dat de Statenvertalers de Buxtorf-editie van de rabbijnenbijbel hebben gebruikt, levert de vertaling van Spreuken 10:3. Die luidt: ‘De HEERE en laet de ziele des rechtveerdigen niet hongeren; maer de have der godtloosen stoot hy wech.’ De tweede helft van het vers vormt een antithese met de eerste helft: er wordt afgerekend met de רְשָׁעִים, ‘goddelozen’, die zich verrijkt hebben met andermans goed. In de editie van de rabbijnenbijbel van Jakob ben Chajjim uit 1525-26 stond בּוֹגְדִים, ‘bedriegers’, in plaats van רְשָׁעִים, ‘goddelozen’.26 Die lezing heeft niet standgehouden als de beste van de masoretische tekstoverlevering. Elke heruitgave van de rabbijnenbijbel, inclusief die van Buxtorf, was een recensie van de Masoretische Tekst. De Hebreeuwse tekstoverlevering werd kritisch bestudeerd en op basis van wetenschappelijke argumenten opnieuw vastgesteld. Het vertaalwerk van de Statenvertalers was wat betreft de inhoud van de Hebreeuwse brontekst gebaseerd op het meest recente Bijbelonderzoek in hun tijd. Zo namen zij de nieuwste lezing van Spreuken 10:3 op in hun vertaling.
Afwijkingen van de Buxtorf-editie
1 Koningen 20:38
De Statenvertalers volgden niet overal de Hebreeuwse tekst van de Buxtorf-editie van de rabbijnenbijbel. Een voorbeeld is te vinden in 1 Koningen 20:35-43, waar wordt verteld hoe een profeet de koning van Israël de les leest vanwege zijn coulante houding tegenover de koning van Aram. De profeet doet zich voor als iemand die aan het hoofd gewond is geraakt, en hij vermomt zich door iets (namelijk אֲפֵר) op of over zijn ogen te doen (1 Koningen 20:38). De Statenvertalers gaven het woord אֲפֵר weer met ‘as’, alsof er אֵפֶר stond, een woord dat ‘as, stof’ betekent.
Maar met een vocalisatie zoals in de Hebreeuwse brontekst van vers 38 (en 41) betekent אֲפֵר ‘doek, hoed’, zoals de grote woordenboeken van Buxtorf en Sanctes Pagninus, waarover de Statenvertalers beschikten, duidelijk aangaven.27 De Statenvertalers laten in de kanttekeningen doorschemeren dat zij die betekenis van אֲפֵר hebben gekend. Zij lichten het vermommen door de profeet als volgt toe:
Het Hebr. woort beteeckent, sich veranderen om niet bekent te worden: het welcke dese Propheet gedaen heeft met asschen op sijn aengesicht te stroyen, ofte, (gelijck andere oversetten) met een decksel op sijn oogen te doen …
Als alternatieve betekenis voor ‘as, stof’ geven zij in de daaropvolgende kanttekening ‘sluyer’ en ‘decksel’.
Maar om een of andere reden hebben de Statenvertalers, tegen de Hebreeuwse tekst in (zoals ook weergegeven in de Buxtorf-editie), vastgehouden aan de weergave van de King James Version, aan de vertaling van de door hen zeer geëerde Piscator, en aan de vertaling van Luther, zoals weergegeven in de Deux-Aesbijbel.28 Hoewel het veel logischer is dat de gewonde profeet zich vermomt door een verband om zijn hoofd te doen. In de Herziene Statenvertaling (2010) is de keuze van de eerste vertalers gecorrigeerd: ‘Hij had zichzelf vermomd met een band (cursief JvD) over zijn ogen.’
Jozua 21:36-37
Een andere passage waarin de Statenvertalers hun Hebreeuwse Buxtorf-editie niet hebben gevolgd, is Jozua 21:36-37. In Jozua 21 is in een lijst aangegeven welke steden in de gebieden van de verschillende stammen van Israël zijn bestemd voor de Levieten. Jozua 21:7 meldt dat er twaalf steden in het gebied van de stammen Ruben, Gad en Zebulon worden toegewezen aan de Levieten die van Merari afstammen. Welke steden dat precies zijn, staat in het gedeelte vanaf Jozua 21:34. De Hebreeuwse tekst van Buxtorf – evenals de rabbijnenbijbel van Jakob ben Chajjim – noemt alleen de acht steden in het gebied van Zebulon en Gad, niet de vier steden in het gebied van de stam Ruben.29 Daarachter gaat ongetwijfeld een probleem in de Hebreeuwse tekstoverlevering schuil.30 De Septuaginta, de Vulgata en een aantal middeleeuwse handschriften vermelden de ontbrekende vier steden wel. Ze komen ook voor in de Pesjitta, de oude Syrische vertaling, zij het op een andere plaats. Ook in 1 Kronieken 6:63-64 worden de steden genoemd.
Met behulp van het aanbod van met name de Septuaginta en 1 Kronieken 6:63-64 is ten behoeve van het Bijbelvertaalwerk een ‘nieuwe’ Hebreeuwse tekst gereconstrueerd voor Jozua 21:36-37.31 De vertaling daarvan in de Traduction Oecuménique de la Bible luidt:
Au-delà du Jourdain de Jéricho, sur la tribu de Ruben: Bècèr, la ville de refuge pour le meurtrier, dans le désert du plateau, ainsi que ses communaux, Yahça et ses communaux, Qedémoth et ses communaux, Méfaath et ses communaux: soit quatre villes.
De Statenvertalers hebben het ontbrekende deel op een andere manier hersteld met:
Ende van de stamme Ruben, Bezer, ende hare voorsteden: ende Iaza, ende hare voorsteden. Kedemoth ende hare voorsteden, ende Mephaath, ende hare voorsteden: vier steden.
Zij hebben zich daarvoor kunnen beroepen op de Hebreeuwse tekst in de Biblia Regia, die overeenkomt met de lezing van de Vulgata. Welke reconstructie de voorkeur verdient, is nu niet de vraag. Belangrijk is de constatering dat de Statenvertalers niet de voorkeur gaven aan de lezing in de Septuaginta. Ze kozen voor een beknoptere reconstructie van de tekst in de Biblia Regia. Die paste ook beter bij het strikt opsommende karakter van de lijst met namen in Jozua 21:34-35.
2 Kronieken 33:19
Er zijn echter ook gevallen waarin de Statenvertalers juist wel lezingen in de Septuaginta verkozen en het tekstaanbod van Buxtorfs rabbijnenbijbel negeerden. In 2 Kronieken 33:19 staat dat belangrijke momenten uit het leven van koning Manasse beschreven zijn in de דִּבְרֵי חוֹזָי, ‘de woorden van Chozai’. In plaats daarvan leest de Septuaginta ἐπὶ τῶν λόγων τῶν ὁρώντων, ‘in de woorden van de zieners’. Net zoals in de King James Version en de Deux-Aesbijbel wordt de versie van de Septuaginta ook in de Statenvertaling gevolgd. In een tekstkritische kanttekening bij ‘woorden der Sienders’ in vers 19 wordt als alternatief wel de vertaling van de Hebreeuwse tekst aangeboden:
D. der Propheten, als bov. 18. so dat hier Hosai soude zijn voor Hosim. De Propheten hebben dan meest de historien, ende memorien, der dingen, die geschiedden, gestelt, ende uytgegeven, op datse der gemeynte tot vermaningen, ende waerschouwingen mochten dienen: and. in de geschiedenissen van Hosai, houdende dit woort den naem geweest te zijn eenes Propheets, van den welcken men nieuwers meer en leest.
De laatste, alternatieve lezing zou een exacte weergave van het Hebreeuws zijn geweest, maar de Statenvertalers gingen mee met de Septuaginta.
Hosea 14:1
Een ander voorbeeld van een vertaling waarin de Statenvertaling de Septuaginta volgt en niet de Hebreeuwse tekst, is te vinden in Hosea 14:1: ‘Samaria sal woest worden; want sy is wederspannich geweest tegen haren Godt.’
De eerste woorden van het vers luiden in de Septuaginta: ἀφανισθήσεται Σαμάρεια, ‘Samaria zal verwoest worden.’ Het gebruikte Hebreeuwse werkwoord is אָשַׁם. In Hosea 13:1 hebben de Statenvertalers dat woord vertaald met ‘schuldig worden’, overeenkomstig de betekenis van het Hebreeuws. Die betekenis zou ook in Hosea 14:1 goed hebben gepast, maar de Statenvertalers gaven met de King James Version de voorkeur aan de weergave van de Septuaginta. In de Herziene Statenvertaling (2010) is die keuze verbeterd: ‘Samaria zal schuldig staan, omdat het ongehoorzaam geweest is aan zijn God.’
Jeremia 50:11
Ook de vertaling van Jeremia 50:11 laat zien dat de Statenvertalers in sommige gevallen de interpretatie van de Septuaginta aantrekkelijk vonden. Hun vertaling van Jeremia 50:11 luidt: ‘Om dat ghy u verblijdt hebt, om dat ghy van vreuchde hebt opgesprongen, ghy plunderaers mijner erffenisse: om dat ghy geyl geworden zijt als een grasige veerse, [ende] hebt gebriescht als de stercke [peerden].’ Uit de kanttekening bij ‘als een grasige veerse’ spreekt twijfel over de gekozen vertaaloplossing: ‘Ofte (…) als eene jonge veerse, die in jonck teder gras gaet weyden.’
De vertaling en de toelichting worden begrijpelijk als men kennis neemt van de weergave van deze tekst in Jeremia 50:11 in de Septuaginta: διότι ἐσκιρτᾶτε ὡς βοΐδια ἐν βοτάνῃ, ‘omdat jullie huppelden als jonge koeien in de wei’. Die interpretatie is ook te vinden in de vertaling van Piscator en in de King James Version.
Maar er is wel een kanttekening bij te plaatsen. De Hebreeuwse woorden כְּעֶגְלָה דָשָׁה zijn volgens het Lexicon Hebraicum et Chaldaicum van Buxtorf op twee manieren te interpreteren: a) sicut vitula herbilis, ‘als een graskalf’, en b) sicut vitula triturans, ‘als een dorsend kalf’. Om de eerste betekenis te verkrijgen moet volgens Buxtorf een detail in de Hebreeuwse tekst gewijzigd worden: lees דָשָׁה als דָשָׁא (‘groen zijn’) of דֶשֶׁא (‘gras, vegetatie’). Voor de tweede betekenis moet דָשָׁה afgeleid worden van het werkwoord דושׁ, ‘dorsen’, en kan de tekst intact blijven. De Statenvertalers sloten niettemin aan bij de meerderheid van de vertalers en uitleggers van hun tijd en kozen in het spoor van de Septuaginta voor de eerste betekenis.
Tot slot
De Statenvertalers gebruikten verschillende Hebreeuwse tekstuitgaven die in de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw met de nodige zorg en deskundigheid tot stand waren gekomen. Voor het onderzoek naar de werkwijze van de Statenvertalers is het van groot belang geweest dat Verdegaal heeft achterhaald over welke Bijbeluitgaven en andere wetenschappelijke vertaalinstrumenten de vertalers konden beschikken. Daardoor wordt het mogelijk preciezer vast te stellen welke tekstkeuzes de Statenvertalers hebben gemaakt.
Al is voor deze bijdrage een beperkt aantal teksten onderzocht, duidelijk is in elk geval dat de Statenvertalers zich voortdurend hebben afgevraagd hoe de te vertalen tekst moest luiden. Zij volgden daarbij niet alleen hun eigen inzichten, maar ook het werk van vele voorgangers. Het gaat te ver om te concluderen dat zij wel eens klakkeloos vertaald hebben overeenkomstig de Vulgata, Luther, Piscator of de Deux-Aesbijbel.32 Zij brachten hun eigen deskundigheid in, zij maakten wetenschappelijk weloverwogen afwegingen. De invloed van bijvoorbeeld de King James Version, de Geneefse vertaling, de Duitse vertaling en de aantekeningen van Piscator, van de Latijnse vertalingen van Hieronymus, Sanctes Pagninus en Tremmelius, van de Septuaginta en de Targoem is op elke pagina van de Statenbijbel merkbaar, en dat is de bewuste keuze geweest van de Statenvertalers. In de kanttekeningen lichtten de Statenvertalers hun beslissingen ten aanzien van de brontekst toe, en boden zij op vele plaatsen alternatieve lezingen aan. De Statenvertalers wisten heel goed wat zij deden.
Dr. J. van Dorp is als oudtestamenticus verbonden aan het Nederlands Bijbelgenootschap.
Bronvermelding
Jaap van Dorp, ‘Het kritisch gebruik van de Hebreeuwse Bijbels in de Statenvertaling 1637’ in: Met Andere Woorden 35/3-4 (november 2016), 50-64.
Wilhelmus Baudartius, Wech-bereyder op de verbeteringhe van den Nederlantschen Bybel, Arnhem 1606.
Dominique Barthélemy, Critique Textuelle de l’Ancien Testament 1. Josué, Juges, Ruth, Samuel, Rois, Chroniques, Esdras, Néhémie, Esther, Orbis Biblicus et Orientalis 50/1, Göttingen 1982.
Biblia Sacra Hebraice, Chaldaice, Graece & Latine Philippi II Reg. Cathol. pietate, et studio ad sacrosanctae ecclesiae usum Christoph. Plantinus excud. Antverpiae (1568-1572).
C.C. de Bruin, De StatenBijbel en zijn voorgangers. Nederlandse vertalingen vanaf de Reformatie tot 1637 (bewerkt door dr. F.G.M. Broeyer), Haarlem/Brussel 1993.
Michael V. Fox, Proverbs 1-9. A New Translation with Introduction and Commentary, The Anchor Bible, New Haven/Londen 2006.
Wim François, ‘De doopsgezinde BiestkensBijbel (1560) en de gereformeerde Deux-AesBijbel (1562). Bijbelvertalingen voor de protestanten’ in: Gillaerts e.a. (red.), De Bijbel in de Lage Landen. Elf eeuwen van vertalen, Heerenveen 2015, 304-341.
Christian D. Ginsburg, Introduction to the Massoretico-Critical Edition of the Hebrew Bible, Londen 1897.
Joh. de Groot, ‘De Statenvertaling van het Oude Testament als wetenschappelijk werk’ in: De Statenvertaling 1637-1937, Haarlem 1937, 93-103.
A.R. Hulst, Old Testament Translation Problems, Helps for Translators Prepared under the Auspices of the United Bible Societies volume I, Leiden 1960.
P. Joüon & T. Muraoka, A Grammar of Biblical Hebrew, Subsidia Biblica 27, Rome 2006.
Sandra Langereis, De woordenaar Christoffel Plantijn, ’s werelds grootste drukker en uitgever 1520-1589, Amsterdam 2014.
Dirk van Miert, ‘De Statenvertaling (1637)’ in: Paul Gillaerts e.a. (red.), De Bijbel in de Lage Landen. Elf eeuwen van vertalen, Heerenveen 2015, 406-444.
C. Rabin, S. Talmon & E. Tov, The Book of Jeremiah, The Hebrew University Bible, Jerusalem 1997.
Donald Sinnema, Christian Moser & Herman J. Selderhuis (red.), Acta et Documenta Synodi Nationalis Dordrechtanae (1618-1619). Dl. 1, Acta of the Synod of Dordt, Göttingen 2015.
Emanuel Tov, Textual Criticism of the Hebrew Bible, Minneapolis, 2012 (derde herziene en vermeerderde druk).
E.W. Tuinstra, Spreuken I, De Prediking van het Oude Testament, Baarn 1996.
C.M.L. Verdegaal, De statenBijbel en de rabbijnen. Een onderzoek naar de betekenis van de rabbijnse traditie voor de vertaling van het boek Job, Tilburg 1998.
Bruce K. Waltke, The Book of Proverbs Chapters 1-15, The New International Commentary on the Old Testament, Grand Rapids/Cambridge 2004.
1 Koningen
De koningin van Sjeba komt in Jeruzalem Salomo bezoeken
1Toen de koningin van Sjeba het gerucht over Salomo in verband met de Naam van de HEERE hoorde, kwam zij om hem met raadsels op de proef te stellen.
Zij kwam naar Jeruzalem met een zeer groot gevolg,
1 Koningen 10:2
een zeer groot gevolg - Letterlijk: een zeer groot vermogen.
met kamelen, beladen met specerijen, met zeer veel goud, en met edelstenen. Zij kwam bij Salomo en sprak tot hem over alles wat zij op haar hart had.
3En Salomo verklaarde haar al haar vragen. Geen ding was voor de koning verborgen dat hij haar niet kon verklaren.
4Toen de koningin van Sjeba alle wijsheid van Salomo zag, en het huis dat hij had gebouwd,
5het voedsel op zijn tafel, hoe zijn dienaren aanzaten, hoe zijn bedienden klaarstonden, hun kleding, zijn schenkers, zijn brandoffers, die hij bracht in het huis van de HEERE, was zij buiten zichzelf.
1 Koningen 10:5
was zij buiten zichzelf - Letterlijk: was er geen adem (SV: geest) meer in haar.
6Zij zei tegen de koning: Het was de waarheid, wat ik in mijn land over uw woorden en over uw wijsheid gehoord heb.
7Maar ik geloofde die woorden niet, totdat ik kwam en mijn eigen ogen het zagen. Zie, nog niet de helft was mij verteld. U hebt wat uw wijsheid en welstand betreft het gerucht dat ik gehoord had, overtroffen.
8Gelukkig zijn uw mannen, gelukkig deze dienaren van u, die voortdurend in uw dienst staan
1 Koningen 10:8
in uw dienst staan - Letterlijk: voor uw aangezicht staan.
en uw wijsheid horen!
9Geloofd zij de HEERE, uw God, Die behagen in u heeft gehad, door u op de troon van Israël te zetten! Omdat de HEERE Israël voor eeuwig liefheeft, daarom heeft Hij u tot koning aangesteld, om recht en gerechtigheid te doen.
10Zij gaf de koning honderdtwintig talent
1 Koningen 10:10
Een talent is ongeveer 30 kilo; zie ook vers 14.
goud en zeer veel specerijen en edelstenen. Zo'n grote hoeveelheid specerijen als die de koningin van Sjeba aan koning Salomo gaf, is er nooit meer gekomen.
11Ook bracht de vloot van Hiram, die goud uit Ofir vervoerde, zeer veel sandelhout en edelstenen uit Ofir.
De koning maakte van dit sandelhout steunbalken voor het huis van de HEERE en voor het huis van de koning, en luiten en harpen voor de zangers. Zulk sandelhout is er niet meer gekomen of gezien tot op deze dag.
13Koning Salomo gaf de koningin van Sjeba overeenkomstig al haar wensen, alles waar zij om vroeg, meer dan wat Salomo haar al gegeven had, overeenkomstig het vermogen van de koning. Daarna keerde zij terug en ging naar haar land, zij en haar dienaren.
Rijkdom van Salomo
14Het gewicht van het goud dat in één jaar voor Salomo binnenkwam, was zeshonderdzesenzestig talent goud,
15afgezien van de inkomsten van de rondtrekkende kooplui en de winst van de handelaars, van alle koningen van Arabië en van de landvoogden van het land.
maakte de koning een grote ivoren troon en overtrok die met zuiver goud.
19Deze troon had zes treden en de bovenzijde van de troon was vanachteren rond, aan beide zijden
1 Koningen 10:19
aan beide zijden - Letterlijk: vanhier en vandaar; zie ook vers 20.
van de zitplaats zaten leuningen,
1 Koningen 10:19
leuningen - Letterlijk: handen.
en bij die leuningen stonden twee leeuwen.
20Er stonden daar dus twaalf leeuwen op de zes treden, aan beide zijden. Zoiets werd er voor geen enkel koninkrijk ooit gemaakt.
21Verder was al het drinkgerei van koning Salomo van goud, en alle voorwerpen in het huis van het Woud van de Libanon waren van bladgoud. Er was niets van zilver. Dat werd in de dagen van Salomo als niets geacht.
22De koning had namelijk een Tarsisvloot op zee, samen met de vloot van Hiram. Eens in de drie jaar liep de Tarsisvloot binnen, beladen met goud, zilver, ivoor, apen en pauwen.
rijkdom en wijsheid betrof, aanzienlijker dan alle koningen van de aarde.
24En de hele wereld zocht Salomo op,
1 Koningen 10:24
zocht Salomo op - Letterlijk: zocht het aangezicht van Salomo.
om zijn wijsheid te horen, die God hem in zijn hart had gegeven.
25Ieder van hen bracht zijn geschenk mee: zilveren voorwerpen, gouden voorwerpen, kleding, wapens, specerijen, paarden en muildieren, jaar op jaar het toegezegde geschenk.
1 Koningen 10:25
jaar … geschenk - Letterlijk: de zaak van een jaar in een jaar.
Verder verzamelde Salomo strijdwagens en ruiters. Hij had veertienhonderd strijdwagens en twaalfduizend ruiters. Hij bracht ze onder in de wagensteden en bij de koning in Jeruzalem.
De koning maakte het zilver in Jeruzalem zo overvloedig als stenen, en de ceders maakte hij zo talrijk als de wilde vijgenbomen die in het Laagland voorkomen.
Kooplieden van de koning namen ze tegen een bepaalde prijs uit Kewe mee.
29Een wagen werd uit Egypte uitgevoerd
1 Koningen 10:29
werd … uitgevoerd - Letterlijk: kwam op en ging uit.
voor zeshonderd zilverstukken en een paard voor honderdvijftig. Ook voerden ze die door hun tussenkomst
1 Koningen 10:29
tussenkomst - Letterlijk: hand.
uit naar alle koningen van de Hethieten en naar de koningen van Syrië.
De Koninginne van Scheba komt tot Ierusalem, vers 1, etc. sy verwondert haer over Salomons wijsheyt, ende heerlickheyt, 3. danckt Godt, 9. geeft Salomo geschencken, 10. Salomons rijckdom, 11. rondassen, ende schilden, 16. yvoren throon, 18. vaten, 21. geschencken die hy ontfanght, 24. wagenen ende peerden, 26. silver, cederhout, ende schattingen van peerden, ende waeren, 27.
1ENde doe de Koninginne van
1 Koningen 10:1
Een lantschap gelegen zuydwaert van Canaan, Matt. 12. vers 42. en Luce 11. vers 31. hebbende sijnen naem van Scheba de sone van Cus. Siet Genes. 10. op vers 7.
Scheba het geruchte Salomons hoorde,
1 Koningen 10:1
Of, om, van den name, etc. Hier mede wort aengewesen de oorsake van de groote vermaertheyt Salomons, dewelcke was niet alleen sijne hooge wijsheyt, daer mede hy alle menschen overtrefte, bov. cap. 4. versen 30, 31. maer insonderheyt de wonderbare wijse, alsoo hy deselve metter haest door eene ingestorte gave der verlichtinge, sonder sijnen arbeyt, ende der menschen onderwijsinge, van den HEERE verkregen hadde.
aengaende den name des HEEREN; quam sy om hem met
1 Koningen 10:1
Het Hebr. woort beteeckent duystere redenen, in dewelcke wat gevraeght, ofte voorgestelt wort, dat een verborgen verstant heeft. Alsoo Numer. c. 12. vers 8. Iudic. 14.12. ende het wort Matth. 13. vers 35. uyt Psal. 78. vers 2. overgeset Verborgene dingen.
D. met een seer groot gevolgh, ende statelicken treyn. Siet Genes. 50. op vers 9.
swaer heyr, met kemelen, dragende specerijen, ende seer veel gouts, ende kostelick gesteente: ende sy quam tot Salomo, ende sprack tot hem
1 Koningen 10:2
D. al wat sy in haer herte voorgenomen hadde met hem te spreken. siet boven cap. 8. op vers 17.
al wat in haer herte was.
3Ende Salomo verklaerde haer
1 Koningen 10:3
D. de duystere vragen, ende diepsinnige raetselen, die sy den Koningh voorstelde.
alle haer woorden: geen dingh en was’er
1 Koningen 10:3
Dat is, soo duyster, scherpsinnigh, ofte, subtijl, daer in sijne wijsheyt te kort soude gekomen hebben, om het selve uyt te leggen.
verborgen voor den Koningh, dat hy haer niet en verklaerde.
4Als nu de Koninginne van Scheba sagh alle de wijsheyt van Salomo, ende het huys, het welcke hy gebouwt hadde,
5Ende de spijse sijner tafel, ende
1 Koningen 10:5
Verstaet, de welgeschickte, ende heerlicke order, na dewelcke sijne Vorsten, ende Raetsheeren aen de tafel saten; ende de hofdienaren stonden, om de tafel te dienen. Andere verstaen dit van het sitten in den Raet, ofte, in’t Gerichte by den Koningh.
het sitten sijner knechten, ende het staen sijner dienaren, ende hare kleedingen, ende sijne schenckers, ende
1 Koningen 10:5
Verstaet dit van de konstige galerijen, waer door de Koningh van sijn huys in des Heeren Huys opgingh, ofte oock van het statelick gevolgh, het welcke hem hier in vergeselschapte. Andere vertalen dit: Ende sijne offerhande die hy in het Huys des Heeren offerde.
sijnen opgangh, waer door hy henen opgingh in het Huys des HEEREN:
1 Koningen 10:5
T.w. door de verslagentheyt, die haer de overgroote verwonderinge toebracht.
soo en was in haer geen geest meer.
6Ende sy seyde tot den Koningh; Het woort is waerheyt geweest, dat ick in mijnen lande gehoort hebbe; van uwe
1 Koningen 10:6
Hebr. woorden.
saken, ende van uwe wijsheyt.
7Ende ick en hebbe die woorden niet gelooft, tot dat ick gekomen ben, ende mijne oogen [dat] gesien hebben; ende siet, de helft en is my niet aengeseyt,
1 Koningen 10:7
Hebr. wijsheyt, ende goet hebt ghy toegedaen tot het geruchte dat ick gehoort hebbe. Verstaet door de wijsheyt de gave des verstants daer mede de Koningh verciert was, ende door ’t goet, sijne deughden, ende treffelicke wercken, daer mede hy sijne ondersaten wel dede.
ghy hebt met wijsheyt, ende goet, overtroffen het geruchte dat ick gehoort hebbe.
8Welgelucksaligh zijn uwe
1 Koningen 10:8
T.w. die by u woonen.
mannen, welgelucksaligh dese uwe knechten, die gedurigh
1 Koningen 10:8
D. die u ordinaerlick dienen. siet Deut. 1. op vers 38.
voor u aengesichte staen, die uwe wijsheyt hooren.
9Gelooft zy de HEERE uwe Godt, die behagen in u heeft gehadt, om u op den throon Israëls te setten: om dat de HEERE Israël in eeuwigheyt bemint, daerom heeft hy u tot Koningh gestelt,
1 Koningen 10:9
Dese maniere van spreken den Overigheden toegeschreven zijnde, beteeckent soo veel, als, in ’t gerichte de quade te veroordeelen, ende straffen, ende de goede vry te spreken, ende te beschermen, ofte van de voorvallende saken kennisse te nemen, ende recht oordeelen, ende daer na dat recht is, uyt te voeren door het straffen van de quade, ende het beschermen van de goede, 2.Sam. 8.15.
om recht, ende gerechtigheyt te doen.
10Ende sy gaf den Koningh hondert ende twintigh talenten gouts, ende seer veel specerijen, ende kostelick gesteente: Als dese specerije, die de Koninginne van Scheba den Koningh Salomo gaf, en is’er noyt meer in menighte gekomen.
11Voorder oock de schepen Hirams, die gout uyt Ophir voerden; brachten uyt Ophir seer veel
1 Koningen 10:11
Wat het Hebreeusch woort voor een hout beteeckent is onseker. Het wort 2.Chron. c. 2. vers 8. ende 9.10. Algumminhout genaemt: Eenige houden dat het Thyinenhout geweest zy, van ’t welcke gesproken wort Apoc. 18.12. Andre nemen het voor Brasilienhout. Soo veel is’t, dattet seer kostelick hout was, ende soodanigh, dat doe ter tijt in dien lande onbekent was. siet het volgende vers, ende 2.Chron. 9.11.
Verstaet hier mede baeljen, ondersettingen, ofte hantlenen aen de galerijen, door dewelcke men gingh van het huys des Koninghs, tot in den tempel. Vergel. boven vers 5. 1.Chron. 26.16, 18. 2.Chron. 9.11.
steunselen voor ’t Huys des HEEREN, ende voor het huys des Koninghs, mitsgaders harpen, ende luyten voor de Sangers:
1 Koningen 10:12
T.w. soo kostelick, ofte, in sulcken overvloet.
het Almuggimhout en was soo
1 Koningen 10:12
T.w. voor desen tijt in ’t lant van Iuda, 2.Chron. 9. vers 11.
niet gekomen, noch gesien geweest, tot op desen dagh.
13Ende de Koningh Salomo gaf de Koninginne van Scheba al haer behagen, watse begeerde: behalven dat hy haer gaf
1 Koningen 10:13
Hebr. na de hant des, etc. D. van selfs, na sijne Konincklicke macht, ende mildigheyt.
na ’t vermogen des
1 Koningen 10:13
D. na sijn vermogen. Vergel. bov. 8. vers 1. ende 9.1.
Koninghs Salomo: soo keerdese ende toogh in haer lant, sy, ende hare knechten.
14Het gewichte nu van het gout dat voor Salomo
1 Koningen 10:14
D. op elck jaer. Siet Num. 28. op vers 13.
op een jaer in quam, was ses hondert ses en sestigh
1 Koningen 10:14
Siet de weerde van een talent gouts Exod. 25. op vers 39.
talenten gouts:
15Behalven dat van de
1 Koningen 10:15
Ofte, kraemlieden. Hebr. van de mannen die bespieden, doorsoecken, doorsnuffelen. Verstaet de sulcke, die van groote kooplieden in verscheydene landen uytgesonden worden, om hare waeren ten diersten te verkoopen, ende andere ten minsten prijse in te koopen, ende dan deselve aen hare meesters over te schicken, ofte toe te brengen. Andre verstaen dit van de tollenaren ofte pachteren, die seer nauwe plegen toe te sien, om de kooplieden te betrappen, die van hare goederen yets souden mogen versteken, ende verborgen houden.
kramers was, ende van den handel der
1 Koningen 10:15
Ofte, drogisten.
kruydeniers: ende van allen
1 Koningen 10:15
Verstaet, de gene die naby gelegen waren, soo wel oostwaert, als zuydwaert.
Koningen van Arabien, ende van de Geweldige des selven lants.
maeckte de Koningh Salomo twee hondert rondassen van geslagen gout: ses hondert
1 Koningen 10:16
Verstaet, gemeene sikels, van welcker weerde siet Genes. cap. 24. op vers 22.
[sikelen] gouts liet hy
1 Koningen 10:16
Hebr. dede hy opklimmen, ofte, opgaen.
opwegen tot elcke rondasse:
17Insgelijcks drie hondert schilden van geslagen gout: drie
1 Koningen 10:17
Hebr. Manim: Een mina ofte pont, dede ordinaris hondert gemeene sikels: volgens was elcke schildt weerdigh drie hondert sikelen gouts. Siet 2.Chron. 9. vers 16.
Hebr. eenen throon des tants, Te weten, der elephanten, daer van het yvoor, ofte elpenbeen komt, van het welcke men tot vercieringe vele dingen gemaeckt heeft, als te sien is hier, ende onder 22. vers 39. Psalm 45. vers 9. Amos 3. vers 15. ende cap. 6. vers 4.
elpenbeenen throon; ende hy overtoogh den selven met
1 Koningen 10:18
Dat is, dat wel gesuyvert, ende geloutert, ende daerom oock seer dicht, ende vast is.
dicht gout.
19Dese throon hadde ses trappen, ende het hooft van den throon was van achter
1 Koningen 10:19
D. booghswijse, ofte na het fatsoen van een booge.
ront, ende
1 Koningen 10:19
Hebr. van hier, ende van daer, ofte, van gins, ende van weer. Alsoo in het volgende vers.
aen beyde zijden waren
1 Koningen 10:19
Hebr. handen.
lenen tot de sitplaetse toe, ende twee leeuwen stonden by die lenen.
20Ende twaelf leeuwen stonden daer op de ses trappen aen beyde zijden: desgelijcks en is in geene Koninckrijcken gemaeckt geweest.
21Oock waren alle drinckvaten des Koninghs Salomo van gout, ende alle vaten van het huys des woudts Libanons waren van
1 Koningen 10:21
Siet boven 6. op vers 20.
gesloten gout; geen silver en was’er aen: [want]
1 Koningen 10:21
T.w. het silver. Een overtollige maniere van spreken. Vergelijckt onder vers 27. ende de aenteeckeninge daer op.
het en wiert in de dagen van Salomo niet voor eenigh dingh geacht.
22Want de Koningh hadde in zee schepen van
1 Koningen 10:22
Sommige verstaen door dit woort de groote zee, genaemt Oceanus, ende door de schepen van Tarsis, de schepen die in die zee voeren. Andere nemen Tarsis voor Cilicia, welcks hooftstadt, genaemt Tarsus, eene seer vermaerde haven hadde, in dewelcke men gelegentheyt vondt, om te varen in Afriken, Indien, ende andere verre gelegene landen. Vergel. Genes. 10. op vers 4. Andere meynen dat Tarsis zy Africa, ende dat door de schepen van Tarsis te verstaen zy een vlote toegemaeckt om te varen na de Africanische zee.
Tarsis, met de schepen Hirams: dese schepen van Tarsis quamen in, een mael in drie jaren, brengende gout, ende silver, elpenbeen, ende
1 Koningen 10:22
Of, meyrkatten.
apen, ende
1 Koningen 10:22
Of, papegajen.
paeuwen.
23Alsoo wert de Koningh Salomo grooter dan alle Koningen der aerde,
Verstaet, niet alle menschen der geheeler werelt, maer de voornaemste, als de Princen, Heeren, Vorsten, etc. aller omliggender landen. siet 2.Chron. 9.23.
gantsche aerde socht het aengesichte Salomons; om sijne wijsheyt te hooren, die Godt in sijn herte gegeven hadde.
25Ende sy brachten een yeder sijn geschenck, silveren vaten, ende gouden vaten, ende kleederen, ende harnasch, ende specerijen, peerden, ende muyl-ezelen:
1 Koningen 10:25
Hebr. de sake des jaers in ’t jaer, D. elck geschenck jaerlicks.
Daer toe vergaderde Salomo wagenen, ende ruyteren, ende hy hadde duysent, ende vier hondert wagenen, ende twaelf duysent ruyteren: ende leydese in de wagensteden, ende
Eene overtollige maniere van spreken, seer grooten overvloet te kennen gevende. siet Genes. c. 13. op vers 16. ende boven vers 21. Alsoo 2.Chron. 9.27.
als steenen, ende de cederen maeckte hy te zijn als de wilde
1 Koningen 10:27
Ofte, als de Sycomoren, D. vijghmoerbesije-boomen.
Egypten was seer rijck van schoone peerden, fijn vlas, ende lijnen, Byssus genaemt: welcke van de naburige landen seer getrocken wierden, doch mochten niet dan met betalinge van den gesetten tol uytgelaten worden. Pharao nu heeft aen Salomo, die sijne dochter getrouwt hadde, het recht van den tol overgeset, die den selven door sijne kooplieden, ofte pachters heeft vergadert, ende daer van groot profijt ontfangen.
peerden, was ’t gene Salomo uyt Egypten hadde; ende aengaende het
Verstaet, de tollenaers, of, pachters van de tollen.
kooplieden des Koninghs namen ’t
1 Koningen 10:28
Mitsgaders de peerden.
lijnengaren voor
1 Koningen 10:28
D. voor eenen sekeren gesetten prijs.
den prijs.
29Ende
1 Koningen 10:29
Verstaet dit van een wagen, die met lijnen garen, ofte garenwerck geladen was, ende oock van den geladen peerden, ja van de peerden selve. Een wagen nu gaf vier mael soo veel, als een peert, dewijle men gewoon was vier peerden voor eenen wagen te spannen. De tol dan eenes geladenen wagens ses hondert sikelen zijnde, was eens geladenen peerts tol hondert en vijftigh sikelen.
een wagen quam op, ende gingh uyt van Egypten, voor ses hondert [sikelen]
1 Koningen 10:29
Siet van des sikels weerde Gen. 20. op vers 16. ende 23. op vers 15.
silvers, ende een peert voor hondert ende vijftigh: ende
1 Koningen 10:29
D. de goederen uyt Egypten komende belaste Salomo niet alleen, alsse in sijn lant quamen, maer oock als’se gevoert werden in de landen der Hethiten, ende Syriers, van dewelcke Salomo door desen middel oock schattinge heeft ontfangen, om dat de peerden ende goederen door sijn lant, ofte gebiet passeeren moesten. Andre verstaen dit alsoo, dat de Koningen der Hethiten, ende Syriers oock tol getrocken hebben van de waeren die in hare landen gebracht werden.
alsoo voerdense [die] uyt door
1 Koningen 10:29
Namelick, der kooplieden en pachters in ’t voorgaende vers gemelt.