David vermaent ende verweckt hem selven om Godt te loven voor de menichvuldige genaden so aen hem, als aen de gantsche Gemeynte bewesen, welcke hy in sijn woort, als in sijne wercken, dede blijcken; vermanende dies halven alle creaturen dat sy Godt met hem souden loven en prijsen.
1 [EEn Psalm] Davids. Looft den HEERE mijne ziele: ende al wat binnen in my is sijnen heyligen Name.
2 Looft den HEERE mijne ziele, ende en vergetet geene van sijne weldaden .
3 Die al uwe ongerechticheyt vergeeft, die alle uwe kranckheden geneest.
4 Die u leven verlost van’t verderf: die u kroont met goedertierenheyt ende barmherticheden.
5 Die uwen mont versadicht met het goede: uwe jeucht vernieuwt als eenes Arents.
6 De HEERE doet gerechticheyt ende gerichten, allen den genen die onderdruckt worden.
7 Hy heeft Mosi sijne wegen bekent gemaeckt, den kinderen Israëls sijne daden.
8 Barmhertich ende genadich is de HEERE, lanckmoedich, ende groot van goedertierenheyt.
9 Hy en sal niet altoos twisten, noch eeuwichlick [den toorn] behouden.
10 Hy en doet ons niet nae onse sonden: ende en vergeldt ons niet nae onse ongerechticheden.
11 Want soo hooge de hemel is boven de aerde, is sijne goedertierenheyt geweldich over de gene die hem vreesen.
12 Soo verre het Oosten is van ’t Westen: soo verre doet hy onse overtredingen van ons.
13 Gelijck hem een vader ontfermt over de kinderen: ontfermt hem de HEERE over de gene, die hem vreesen.
14 Want hy weet wat maecksel dat wy zijn, gedachtich zijnde dat wy stof zijn.
15 De dagen des menschen, zijn als het gras; gelijck een bloeme des velts, alsoo bloeyt hy.
16 Als de wint daer over gegaen is, so en is sy niet meer, ende hare plaetse en kentse niet meer.
17 Maer de goedertierenheyt des HEEREN is van eeuwicheyt ende tot eeuwicheyt over de gene die hem vreesen, ende sijne gerechticheyt aen kints kinderen.
18 Aen de gene die sijn verbont houden, ende die aen sijne bevelen dencken, om die te doen.
19 De HEERE heeft sijnen throon in de hemelen bevesticht, ende sijn Coninckrijcke heerscht over alles.
20 Lovet den HEERE sijne Engelen, ghy krachtige helden, die sijn woort doet, gehoorsamende de stemme sijnes woorts.
21 Lovet den HEERE alle sijne heyrscharen, ghy sijne Dienaers die sijn welbehagen doet.
22 Lovet den HEERE alle sijne wercken, aen alle plaetsen sijner heerschappye: Looft den HEERE mijne ziele.
David vermaent ende verweckt hemselven om Godt te loven voor de menighvuldige genaden soo aen hem, als aen de gantsche gemeynte bewesen, welcke hy in sijn woort, als in sijne wercken, dede blijcken; vermanende dieshalven alle creaturen dat sy Godt met hem souden loven en prijsen.
1 [EEn Psalm ] Davids. Looft den HEERE mijne ziele: ende al wat binnen in my is sijnen heyligen name.
2 Looft den HEERE mijne ziele, ende en vergetet geene van sijne weldaden.
3 Die al uwe ongerechtigheyt vergeeft, die alle uwe kranckheden geneest.
4 Die u leven verlost van ’t verderf: die u kroont met goedertierenheyt ende barmhertigheden.
5 Die uwen mont verzadight met het goede: uwe jeught vernieuwt als eenes arents.
6 De HEERE doet gerechtigheyt ende gerichten, allen den genen die onderdruckt worden.
7 Hy heeft Mosi sijne wegen bekent gemaeckt, den kinderen Israëls sijne daden.
8 Barmhertigh ende genadigh is de HEERE, lanckmoedigh, ende groot van goedertierenheyt.
9 Hy en sal niet altoos twisten, noch eeuwighlick [den toorn ] behouden.
10 Hy en doet ons niet na onse sonden: ende en vergeldt ons niet na onse ongerechtigheden.
11 Want soo hooge de hemel is boven de aerde, is sijne goedertierenheyt geweldigh over de gene die hem vreesen.
12 Soo verre het Oosten is van het Westen: soo verre doet hy onse overtredingen van ons.
13 Gelijck hem een vader ontfermt over de kinderen: ontfermt hem de HEERE over de gene, die hem vreesen.
14 Want hy weet wat maecksel dat wy zijn, gedachtigh zijnde dat wy stof zijn.
15 De dagen des menschen, zijn als het gras; gelijck een bloeme des velts, alsoo bloeyt hy.
16 Als de wint daer over gegaen is, soo en is sy niet [meer ,] ende hare plaetse en kentse niet meer.
17 Maer de goedertierenheyt des HEEREN is van eeuwigheyt ende tot eeuwigheyt over de gene die hem vreesen, ende sijne gerechtigheyt aen kints kinderen.
18 Aen de gene die sijn verbont houden, ende die aen sijne bevelen dencken, om die te doen.
19 De HEERE heeft sijnen throon in de hemelen bevestight, ende sijn Koninckrijcke heerscht over alles.
20 Lovet den HEERE sijne Engelen, ghy krachtige helden, die sijn woort doet, gehoorsamende de stemme sijnes woorts.
21 Lovet den HEERE alle sijne heyrscharen, ghy sijne dienaers die sijn welbehagen doet.
22 Lovet den HEERE alle sijne wercken, aen alle plaetsen sijner heerschappije: Looft den HEERE mijne ziele.