Het volmaakte offer van Christus
1 Zo had dan wel ook het eerste verbond rechten van de gods dienst, en het wereldlijk heiligdom.
2 Want de tabernakel was toebereid, namelijk de eerste, waarin was de kandelaar, en de tafel, en de toonbroden, wat genaamd wordt het heilige;
3 Maar achter het tweede voorhangsel was de tabernakel, genaamd het heilige der heiligen;
4 Hebbende een gouden wierookvat, en de ark des verbonds, alom met goud overdekt, waarin was de gouden kruik, waar het Manna in was, en de staf van Aäron, die gebloeid had, en de tafelen des verbonds.
5 En boven over deze ark waren de cherubijnen der heerlijkheid, die het verzoendeksel beschaduwden; van welke dingen wij nu van stuk tot stuk niet zullen spreken.
6 Deze dingen nu, aldus toebereid zijnde, zo gingen wel de priesters in de eerste tabernakel, te allen tijde, om de gods diensten te volbrengen;
7 Maar in de tweede tabernakel ging alleen de hogepriester, eenmaal des jaars, niet zonder bloed, hetwelk hij offerde voor zichzelf en voor de misdaden van het volk.
8 Waarmee de Heilige Geest dit beduidde, dat de weg van het heiligdom nog niet openbaar gemaakt was, zolang de eerste tabernakel nog stand had;
9 Welke was een afbeelding voor die tegenwoordige tijd, in welke gaven en slachtoffers geofferd werden, die degene, die de dienst verrichtte, niet konden heiligen naar het geweten;
10 Bestaande alleen in spijzen, en dranken, en verscheidene wassingen en rechtvaardigmakingen des vleses, tot op de tijd der verbetering opgelegd.
11 Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door de meerdere en volmaaktere tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van dit maaksel,
12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende.
13 Want indien het bloed der stieren en bokken, en de as der jonge koe, besprengende de onreinen, hen heiligt tot de reinheid des vleses;
14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door de eeuwige Geest Zichzelf Gode onbestraffelijk opgeofferd heeft, uw geweten reinigen van dode werken, om de levende God te dienen?
15 En daarom is Hij de Middelaar van het nieuwe testament, opdat, de dood daartussen gekomen zijnde, tot verzoening der overtredingen, die onder het eerste testament waren, degenen, die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden.
16 Want waar een testament is, daar is het noodzaak, dat de dood van de testamentmaker tussenbeide kome;
17 Want een testament is vast in de doden, daar het nog geen kracht heeft, wanneer de testamentmaker leeft.
18 Waarom ook het eerste niet zonder bloed is ingewijd.
19 Want als al de geboden, naar de wet van Mozes, tot al het volk uitgesproken waren, nam hij het bloed der kalveren en bokken, met water, en purperen wol, en hysop, besprengde beide het boek zelf, en al het volk,
20 Zeggende: Dit is het bloed van het testament, hetwelk God aan u heeft geboden.
21 En hij besprengde eveneens ook de tabernakel, en al de vaten van de dienst met het bloed.
22 En alle dingen worden bijna door bloed gereinigd naar de wet, en zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving.
23 Zo was het dan noodzaak, dat wel de afbeeldingen der dingen, die in de hemelen zijn, door deze dingen gereinigd werden, maar de hemelse dingen zelf door betere offeranden dan deze.
24 Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in de hemel zelf, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons;
25 Noch ook, opdat Hij Zichzelf dikwijls zou opofferen, gelijk de hogepriester elk jaar in het heiligdom ingaat met vreemd bloed;
26 (Anders had Hij dikwijls moeten lijden van de grondlegging der wereld af) maar nu is Hij eenmaal in de voleinding der eeuwen geopenbaard, om de zonde te niet te doen, door de offerande van Zichzelf.
27 En gelijk het de mensen gezet is, eenmaal te sterven, en daarna het oordeel;
28 Alzo ook Christus, eenmaal geofferd zijnde, om veler zonden weg te nemen, zal ten anderen male zonder zonde gezien worden door hen, die Hem verwachten tot zaligheid.
1 D’ Apostel, om voorder aen te wijsen de voortreflickheydt des Priesterdoms Christi boven het Levitische, beschrijft de gestalte van den uyterlicken Tabernakel ende van ’t gene daer in was. 6 mitsgaders den dienst der Priesteren in den selven. 8 Verklaert dat dese alleen schaduwen ende voor-beelden waren, gelijck oock de reynighmakingen die daer in geschiedden. 11 Maer dat Christus door sijne offerande ende inganck in het ware Heylighdom dit alles vervult heeft, ende een eeuwige verlossinge heeft te wege gebracht. 15 Betuyght dat door sijne doodt het Nieuwe Testament is bevestight. 16 gelijck de doodt des testament-makers alle testamenten bevestight. 18 Dat daerom oock in het Oude Testament alles met bloedt wiert besprenght, ende dat sonder bloed-stortinge geen vergevinge en geschiedde. 23 Maer dat de hemelsche dingen door beter offeranden moesten worden gereynight. 24 Dat Christus derhalven inden hemel is ingegaen, om aldaer voor ons by Godt te verschijnen. 25 Nae dat hy hem selven op aerden eenmael hadde op-geoffert. 27 ende dat hy wederom uyt den hemel sal komen om die te verlossen die op hem wachten.
1 SO hadde dan wel oock het eerste [verbondt ] rechten des [Godts ]-diensts, ende het wereltlick heylichdom.
2 Want de tabernakel was toebereydt: [namelick ] de eerste, in welcke was de candelaer, ende de tafel, ende de toon-brooden, welcke genaemt wort het Heylige:
3 Maer achter het tweede voorhancksel was de tabernakel, genaemt het Heylige der Heyligen,
4 Hebbende een gouden wieroock-vat, ende de arcke des verbondts alom met goudt overdeckt, in welcke was de gouden cruycke, daer het manna in was, ende de staf Aarons, die gebloeyt hadde, ende de tafelen des verbondts.
5 Ende boven over dese [Arke ] waren de Cherubinen der heerlickheyt, die het versoen-decksel beschaduwden: van welcke dingen wy nu van stuck tot stuck niet en sullen seggen.
6 Dese dingen nu aldus toebereydt zijnde, so gingen wel de priesters in den eersten tabernakel t’allen tijde om de [Godts ]-diensten te volbrengen:
7 Maer in den tweeden [tabernakel ginck ] de Hooge-priester eenmael des jaers, niet sonder bloedt, welck hy offerde voor hem selven ende [voor ] des volcks misdaden.
8 [Waer mede ] de heylige Geest dit beduydde, dat de wegh des Heylighdoms noch niet openbaer gemaeckt en was, so lange d’eerste tabernakel noch standt hadde:
9 Welcke was een afbeeldinge voor dien tegenwoordigen tijdt, in welcken gaven ende slacht-offeren geoffert wierden die den genen die den dienst pleegde niet en conden heyligen na de conscientie:
10 [Bestaende ] alleen in spijsen, ende drancken, ende verscheydene wasschingen, ende rechtveerdichmakingen des vleeschs tot op den tijdt der verbeteringe opgeleght.
11 Maer Christus de Hooge-priester der toecomende goederen gecomen zijnde, is door den meerderen ende volmaeckteren tabernakel niet met handen gemaeckt, dat is, niet van dit maecksel,
12 Noch door ’t bloedt der bocken ende calveren, maer door sijn eygen bloet, eenmael ingegaen in het Heylichdom, een eeuwige verlossinge te wege gebracht hebbende.
13 Want indien het bloedt der stieren ende bocken, ende de assche der jonge koe besprengende de onreyne, [haer ] heylight tot de reynicheyt des vleeschs:
14 Hoe veel te meer sal het bloedt Christi, die door den eeuwigen Geest hem selven Gode onstraffelick opgeoffert heeft, uwe conscientie reynigen van doode wercken, om den levenden Godt te dienen?
15 Ende daerom is hy de Middelaer des Nieuwen Testaments, op dat de doodt [daer tusschen ] gecomen zijnde, tot versoeninge der overtredingen die onder het eerste Testament waren, de gene die geroepen zijn de beloftenisse der eeuwiger erve ontfangen souden.
16 Want waer een Testament is, daer is het noodtsake dat de doodt des Testament-makers [tusschen ] come.
17 Want een Testament is vast in de dooden: dewijle het noch geen kracht en heeft, wanneer de Testament-maker leeft.
18 Waerom oock het eerste niet sonder bloedt en is ingewyet.
19 Want als alle de geboden na de Wet van Moyse tot alle het volck uyt gesproken waren, nam hy het bloedt der calveren ende bocken, met water, ende purperen wolle, ende hysope, besprenghde beyde het boeck selve, ende alle het volck,
20 Seggende, Dit is het bloedt des Testaments, ’t welck Godt aen u lieden heeft geboden.
21 Ende hy besprengde desgelijcks oock den tabernakel, ende alle de vaten des diensts met het bloedt.
22 Ende alle dingen worden by na door bloedt gereynight na de Wet, ende sonder bloed-stortinge en geschiet geen vergevinge.
23 So was het dan nootsake dat wel de voorbeeldingen der dingen die in de hemelen zijn, door dese dingen gereynight wierden: maer de hemelsche dingen selve door beter offeranden dan dese.
24 Want Christus en is niet ingegaen in het Heylichdom dat met handen gemaeckt is, ’t welck is een teghen-beeldt des waren, maer in den hemel selve, om nu te verschijnen voor het aengesichte Godts voor ons.
25 Noch oock op dat hy hem selven dickmael soude opofferen, gelijck de Hooge-priester alle jaer in het Heylichdom ingaet met vremd bloedt:
26 ( Anders hadde hy dickmael moeten lijden van de grontlegginge der werelt af) maer nu is hy eenmael inde voleyndinge der eeuwen geopentbaert, om de sonde te niete te doen door sijns selfs offerande.
27 Ende gelijck het den menschen geset is eenmael te sterven, ende daer na het oordeel:
28 Alsoo oock Christus eenmael geoffert zijnde om veler sonden wech te nemen, sal ten anderen mael sonder sonde gesien worden van de gene die hem verwachten tot salicheyt.