Het plan van Haman ontdekt
1 Toen de koning met Haman gekomen was, om te drinken met de koningin Esther;
2 Zo zeide de koning tot Esther, ook op de tweede dag, op de maaltijd van de wijn: Wat is uw bede, koningin Esther? en zij zal u gegeven worden; en wat is uw verzoek? Het zal geschieden, ook tot de helft van het koninkrijk.
3 Toen antwoordde de koningin Esther, en zeide: Indien ik, o koning, genade in uw ogen gevonden heb, en indien het de koning goeddunkt, men geve mij mijn leven, om mijn bede, en mijn volk, om mijn verzoek.
4 Want wij zijn verkocht, ik en mijn volk, dat men ons verdelge, dode en ombrenge. Indien wij nog tot knechten en tot dienstmaagden waren verkocht geweest, ik zou gezwegen hebben, ofschoon de onderdrukker de schade van de koning geenszins zou kunnen vergoeden.
Haman gehangen
5 Toen sprak de koning Ahasvéros, en zeide tot de koningin Esther: Wie is die, en waar is die, die zijn hart vervuld heeft, om alzo te doen?
6 En Esther zeide: De man, de onderdrukker en vijand, is deze boze Haman! Toen verschrok Haman voor het aangezicht van de koning en van de koningin.
7 En de koning stond op in zijn grimmigheid van de maaltijd van de wijn, en ging naar de hof van het paleis. En Haman bleef staan, om van de koningin Esther, aangaande zijn leven verzoek te doen; want hij zag, dat het kwaad van de koning over hem ten volle besloten was.
8 Toen de koning weerkwam uit de hof van het paleis in het huis van de maaltijd van de wijn, zo was Haman gevallen op het bed, waarop Esther was. Toen zeide de koning: Zou hij ook wel de koningin verkrachten bij mij in het huis? Het woord ging uit de mond van de koning, en zij bedekten Hamans aangezicht.
9 En Charbóna, een van de kamerlingen, voor het aanschijn van de koning staande , zeide: Ook zie, de galg, welke Haman gemaakt heeft voor Mórdechai, die goed voor de koning gesproken heeft, staat bij Hamans huis, vijftig ellen hoog. Toen zeide de koning: Hang hem daaraan.
10 Alzo hingen zij Haman aan de galg, die hij voor Mórdechai had doen bereiden; en de grimmigheid van de koning werd gestild.
De Coninck belooft Esther wederom te sullen geven al wat sy begeeren soude, v. 1., etc. Sy bidt om haer, ende hares volcks leven, 3. ontdeckende Hamans boos voornemen , 4. Die Esther om sijn leven bidt, siende dat de Coninck op hem seer gestoort was, 7. Sijn aengesichte wort bedeckt, dat hy den Coninck niet meer sien en mocht, 8. Charbona seyt den Coninck, dat Haman een galge van 50 ellen hooge hadde maken laten, om Mordechai daer aen te hangen: de Coninck gebiedt datmen Haman aen de selve soude hangen, 9. ’t welck geschiedde, 10.
1 DOE de Coninck met Haman gekomen was, om te drincken met de Coninginne Esther:
2 So seyde de Coninck tot Esther, oock ten tweeden dage op de maeltijt des wijns, Wat is uwe bede, Coninginne Esther? ende sy sal u gegeven worden: ende wat is u versoeck? ’tsal geschieden, oock tot de helft des Coninckrijcks.
3 Doe antwoordde de Coninginne Esther, ende seyde, Indien ick, ô Coninck, genade in uwe oogen gevonden hebbe, ende indien het den Coninck goet dunckt, men geve my mijn leven, om mijner bede wille, ende mijn volck, om mijns versoecks wille.
4 Want wy zijn verkocht, Ick, ende mijn volck, datmen [ons] verdelge, doode, ende ombrenge: Indien wy noch tot knechten, ende tot dienst-maechden waren verkocht geweest; ick soude geswegen hebben, of schoon de onderdrucker de schade des Conincks geensins en soude kunnen vergoeden.
5 Doe sprack de Coninck Ahasveros, ende seyde tot de Coninginne Esther, Wie is die? ende waer is die selve die sijn herte vervult heeft om alsoo te doen?
6 Ende Esther seyde, De man, de onderdrucker ende vyant is dese boose Haman: Doe verschrickte Haman voor het aengesichte des Conincks, ende der Coninginne.
7 Ende de Coninck stont op in sijne grimmicheyt van de maeltijt des wijns, [ende ginck] nae den hof des Paleys: ende Haman bleef staen, om van de Coninginne Esther, aengaende sijn leven, versoeck te doen, want hy sach, dat het quaet van den Coninck over hem ten vollen besloten was.
8 Doe de Coninck weder quam uyt den hof des Paleys in het huys van de maeltijt des wijns, so was Haman gevallen op het bedde, daer Esther op was: doe seyde de Coninck, soude hy oock wel de Coninginne verkrachten by my in’t huys? Het woort ginck uyt des Conincks mont, ende sy bedeckten Hamans aengesichte.
9 Ende Charbona een van de Camerlingen voor het aenschijn des Conincks [staende], seyde, Oock siet de galge, welcke Haman gemaeckt heeft voor Mordechai, die goet voor den Coninck gesproken heeft, staet by Hamans huys, vijftich ellen hooge: doe seyde de Coninck, Hangt hem daer aen.
10 Also hingen sy Haman aen de galge, die hy voor Mordechai hadde doen bereyden: ende de grimmicheyt des Conincks wert gestilt.