Vermaning tot broederlijke liefde
1 Broeders, indien ook een mens overvallen ware, door enige misdaad, gij, die geestelijk zijt, brengt de zodanige terecht met de geest der zachtmoedigheid; ziende op uzelf, opdat ook gij niet verzocht wordt.
2 Draagt elkanders lasten, en vervult alzo de wet van Christus.
3 Want zo iemand meent iets te zijn, daar hij niets is, die bedriegt zichzelf in zijn gemoed.
4 Maar een ieder beproeve zijn eigen werk; en alsdan zal hij aan zichzelf alleen roem hebben, en niet aan een ander.
5 Want een ieder zal zijn eigen pak dragen.
6 En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen aan hem, die hem onderwijst.
7 Dwaalt niet; God laat Zich niet bespotten; want wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien.
Sainte-Bible-Geneefse-bijbel-1669
8 Want die in zijn eigen vlees zaait, zal uit het vlees verderfenis maaien; maar die in de Geest zaait, zal uit de Geest het eeuwige leven maaien.
9 Doch laat ons, goed doende, niet vertragen; want te zijner tijd zullen wij maaien, zo wij niet verslappen.
10 Zo dan, terwijl wij tijd hebben, laat ons goed doen aan allen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs.
11 Ziet, hoe grote brief ik u geschreven heb met mijn hand.
12 Allen, die een schoon gelaat willen tonen naar het vlees, die noodzaken u besneden te worden, alleen opdat zij vanwege het kruis van Christus niet zouden vervolgd worden.
13 Want ook zijzelf, die besneden worden, houden de wet niet; maar zij willen, dat gij besneden wordt, opdat zij in uw vlees roemen zouden.
Christus’ kruis onze enige roem
14 Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onze Heere Jezus Christus; door Wie de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld.
15 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar een nieuw schepsel.
16 En zovelen als er naar deze regel zullen wandelen, over hen zal zijn vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods.
17 Voorts, niemand doe mij moeite aan; want ik draag de littekenen van de Heere Jezus in mijn lichaam.
18 De genade van onze Heere Jezus Christus zij met uw geest, broeders! Amen.
1 De Apostel vermaent voorts de Galaten tot verscheydene Christelicke deughden, namelick tot sachtmoedigheyt in het bestraffen der gene die uyt swackheyt sondigen. 2 tot onderlinge verdraeghsaemheyt. 3 tot ondersoeckinge ende een nedrigh gevoelen van haer selven. 6 tot onderhoudt der Leeraren. 7 tot toesien wat men zaeyt. 9 ende tot mildadigheyt tegen de arme, voornamelick die geloovigh zijn. 11 Daer na besluyt hy den brief, toonende hoe lief ende weert hy haer heeft. 12 ende haer waerschouwende voor de valsche Apostelen, welcker eergierigheyt ende geveynstheyt hy beschrijft, 14 ende stelt sijn exempel daer tegen. 15 Leert kortelick waer in het rechte Christendom bestaet: ende wat het selve te verwachten heeft. 17 Vermaent dat niemant hem voorder moeijelick en valle. 18 ende eyndight met de gewoonlicke groete.
1 BRoeders, indien oock een mensche overvallen ware door eenige misdaet, ghy die geestelick zijt brenght den soodanigen te rechte met den geest der sachtmoedigheyt: siende op u selven, op dat oock ghy niet versocht en wort.
2 Draeght malkanders lasten: ende vervult alsoo de wet Christi.
3 Want soo yemant meynt yet te zijn, daer hy niets en is, die bedrieght hemselven in [sijn ] gemoedt.
4 Maer een yegelick beproeve sijn selfs werck: ende als dan sal hy aen hemselven alleen roem hebben, ende niet aen eenen anderen.
5 Want een yegelick sal sijn eygen pack dragen.
6 Ende die onderwesen wort in het woort, deyle mede van alle goederen den genen die [hem ] onderwijst.
7 En dwaelt niet: Godt en laet hem niet bespotten: want soo wat de mensche zaeyt, dat sal hy oock maeijen.
8 Want die in sijn selfs vleesch zaeyt, sal uyt het vleesch verderffenisse maeijen: maer die in den geest zaeyt, sal uyt den geest het eeuwige leven maeijen.
9 Doch ende laet ons goetdoende niet vertragen: want te sijner tijt sullen wy maeijen, soo wy niet en verslappen.
10 Soo dan terwijle wy tijt hebben, laet ons goet doen aen alle, maer meest aen de huysgenooten des geloofs.
11 Siet hoe grooten brief ick u geschreven hebbe met mijne hant.
12 Alle de gene, die een schoon gelaet willen toonen na den vleesche, die nootsaken u besneden te worden, alleenlick op dat sy van wegen het kruyce Christi niet en souden vervolght worden.
13 Want oock sy selve die besneden worden en houden de wet niet: maer sy willen dat ghy besneden wort, op dat sy in uwen vleesche roemen souden.
14 Maer ’t zy verre van my dat ick soude roemen anders dan in het kruyce onses Heeren Iesu Christi: door welcken de werelt my gekruycight is, ende ick der werelt.
15 Want in Christo Iesu en heeft noch besnijdenisse eenige kracht, noch voorhuydt, maer een nieuw schepsel.
16 Ende soo vele als’er na desen regel sullen wandelen, over deselve [sal zijn ] vrede ende barmhertigheyt, ende over het Israël Godts.
17 Voorders, niemant en doe my moeyte aen. Want ick drage de litteeckenen des Heeren Iesu in mijn lichaem.
18 De genade onses Heeren Iesu Christi zy met uwen geest, broeders. Amen.
Aen den Galaten geschreven van Roomen.Eynde van den Sendtbrief PAULI aen den Galaten .