Het lot der vromen en der goddelozen
1 Welgelukzalig is de man, die niet wandelt in de raad der goddelozen, noch staat op de weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters;
2 Maar zijn lust is in des Heeren wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht.
3 Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken.
4 Alzo zijn de goddelozen niet, maar als het kaf, dat de wind wegdrijft.
5 Daarom zullen de goddelozen niet bestaan in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen.
6 Want de Heere kent de weg der rechtvaardigen; maar de weg der goddelozen zal vergaan.
Beschrijvinge van den wandel ende de gelucksaligheyt der vromen, ende ter contrarie van den aert ende elendigen staet der godtloosen.
1 WEL -gelucksaligh is de man, die niet en wandelt in den raet der godtloosen, noch staet op den wegh der sondaren, noch sitt in het gestoelte der spotteren.
2 Maer sijn lust is in des HEEREN wet, ende hy overdenckt sijne wet dagh ende nacht.
3 Want hy sal zijn als een boom, geplant aen waterbeken, die sijne vrucht geeft in sijnen tijt, ende welckes bladt niet af en valt: ende al wat hy doet, sal wel gelucken.
4 Alsoo en zijn de godtloose niet, maer als het kaf, dat de wint henen drijft.
5 Daerom sullen de godtloose niet bestaen in het gerichte, noch de sondaers in de vergaderinge der rechtveerdigen.
6 Want de HEERE kent den wegh der rechtveerdigen, maer de wegh der godtloosen sal vergaen.