De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (2)
In een eerder nummer van Met Andere Woorden hebben we een korte schets gegeven van het leven van Theodore Haak, die aan het begin van de zeventiende eeuw vanuit het woelige Rijnland naar Engeland emigreerde en die tijdens zijn lange leven een zekere bekendheid genoot vanwege zijn correspondentie met vele geleerden, zijn diplomatieke reizen naar het vasteland van Europa en niet in het minst vanwege zijn vele vertaalwerk, waaronder de Statenvertaling in het Engels van 1645-1657.
De Geneefse bijbel in Engeland
Dat Haak op verzoek van een aantal gerespecteerde theologen en met toestemming van de Engelse overheden in 1645 met het vertalen van de Statenbijbel in het Engels kon beginnen, valt alleen maar te verklaren uit de kerkelijke en politieke ontwikkelingen van die jaren.
Men diene te beseffen dat tot aan het verschijnen van de King James bijbel (KJB) de Geneefse bijbel een van de meest geliefde bijbels in Engeland was. In 1560 zag de eerste volledige Engelse vertaling ervan her licht. Tot 1611 beleefde die wel 90 drukken, en het laatste jaar waarin de Geneefse bijbel in het Engels gedrukt werd, was 1644!1
Zo geliefd en gezocht als ze was bij de hervormingsgezinden in Engeland, zo afkerig van haar waren de burgerlijke en kerkelijke overheden. Het grootste verzet was gericht tegen de noten van de Geneefse bijbel.2 Volgens de woorden van Koning James I zelf waren de kanttekeningen van die bijbel ‘very partial, untrue, seditious and savouring too much of dangerous and traitorous conceits’. Getrouwe bijbellezers en overtuigde hervormingsgezinden konden ze al te gemakkelijk gebruiken om koningen en overheden te toetsen op hun bestrijding van de afgoderij (het pausdom) en op hun verdediging van de ware godsdienst (het calvinisme). Vandaar dat King James de Geneefse bijbel beschouwde als bijna de slechtste vertaling die er was.
Begrijpelijkerwijs mocht de bijbel die onder zijn auspiciën in 1611 verscheen, geen enkele kanttekening bevatten.3 Pas toen Cromwell in zijn strijd tegen de latere koning Karel de overhand kreeg en in 1640 het monopolie van het drukken van bijbels onder vuur kwam te liggen, werd de roep om verklarende noten almaar groter.
De oprichting van een commissie om de Geneefse kanttekeningen te bewerken en opnieuw uit te geven, en het verzoek aan Haak om de Statenbijbel met zijn kanttekeningen te vertalen, zijn dan ook niet uit de lucht komen vallen.4 Juist omdat de noten van de Geneefse bijbel zo omstreden waren, de kanttekeningen van de Statenvertalers daarentegen een minder politiek geladen strekking vertoonden, waren de omstandigheden voor een vertaling ervan gunstig en leek de opdracht aan een bekwaam persoon alleszins uitvoerbaar.
De eerste bijbelse vertaalarbeid van 1645-1648
Toen het verzoek van de Westminster Assembly Haak in 1645 bereikte, reageerde hij bepaald niet geestdriftig. In het voorwoord op de vertaling A plain and true Narrative touching the late Version of the Bible enz. schrijft hij dat er nogal wat druk op hem uitgeoefend werd. Twee niet onbelangrijke leden van de Provincial Synode of London werden naar hem afgevaardigd om hem persoonlijk over te halen. Hij noemt zichzelf ’the painfull Undertaker’ die maar zweeg over de talloze ongemakken en tegenslagen die nu eenmaal zo’n werk eigen zijn.
En in een brief aan John Pell van 16 juni 1657 lucht hij terugblikkend zijn hart met de opmerking dat het een buitengewoon zwaar karwei was geweest, dat hij zoiets nooit meer hoopte te moeten doen, en dat hij gedurende het hele project weinig aanmoediging had ondervonden en nog minder beloning, ondanks de algemene wens naar zo’n vertaling.5
Na 1648 was het parlement te veel verwikkeld in de kwestie van de monarchie en het opstellen van een nieuwe constitutie om zich nog intensief met die ‘recommendation’ van het twintigtal ‘divines’ te kunnen bezighouden. Van het House of Lords, waarvan in 1646 slechts 18 leden aanwezig waren, verkreeg hij het recht om gedurende een periode van veertien jaar gerekend vanaf het jaar van de opdrachtgeving (!) zijn vertaling te drukken en te verkopen. Bovendien werd er een commissie van twintig personen ingesteld die zijn werk moest controleren voordat het naar de drukker ging.
Inmiddels was Haak al begonnen en in het voorjaar van 1648 tot 1 Koningen gevorderd toen hij door vermelde commissie en andere geïnteresseerde personen werd teruggefloten. Haak beklaagt zich erover dat hij ten gevolge van de maatschappelijke en politieke verwarring toch al niet de geschikte hulpmiddelen en helpers had verkregen die voor dit algemeen aangeprezen werk vereist waren, en dat hij nu ook nog gedwongen werd ’to change the way and method formerly approved of, and to begin quite new’.
Wat de kritiek precies is geweest, wordt jammer genoeg niet vermeld. Haak had zich tot dan toe strikt gehouden aan de manier waarop de Statenvertaling was afgedrukt: de bijbeltekst in twee kolommen met in de marge a) de kanttekeningen in kleiner lettertype en aangegeven door cijfers, en b) de verwijzingen naar parallelle teksten aangegeven door letters. Maar uit de editie van 1657 valt af te leiden dat de commissieleden een uitvoering hebben gewenst waarin de kanttekeningen tussen vierkante haken onmiddellijk zouden worden opgenomen achter de desbetreffende bijbeltekst die cursief moest worden afgedrukt. De parallelteksten moesten komen te vervallen.
In het al eerder vermelde voorwoord geeft Haak zelf twee redenen aan. De eerste reden om het zo te doen was de lezer te dienen die zijn ogen niet meer hoefde te laten gaan van de tekst naar in de marge aangebrachte kanttekeningen en vice versa en die op deze manier tekst en commentaar als een geheel kon lezen. De tweede en voornaamste was dat naar het oordeel van de ‘divines’ en ook van Haak zelf de kanttekeningen van de Nederlandse theologen een wezenlijk onderdeel uitmaakten van hun vertaalaanpak. Ze waren zozeer toegesneden op de tekst dat zonder deze de kanttekeningen niet begrepen konden worden, ja zelfs verminkt zouden overkomen.
Het is dus vrijwel zeker dat niet zijn vertaalwerk als zodanig onder kritiek stond. Wel moet deze opgelegde wijziging Haak veel tijd en inspanning gekost hebben. De pijn werd voor hem enigszins verzacht doordat the House of Lords op 30 maart 1648 besloot het privilege van 14 jaar voor hem nu te laten ingaan vanaf de datum van verschijnen!6 Of om het met hun eigen woorden te zeggen: ‘for the Encouragement of the Undertaker thereof’. Een boete van £1000,- werd opgelegd aan iedereen die dit privilege zou schenden.
Het werk hervat en voltooid, 1655-1657
Vanaf 1649 kwam het vertalen van de Statenbijbel vrijwel stil te liggen. Haaks aandacht cn tijd werden hoe langer hoe meer opgeëist door correspondentiewerk ten behoeve van het Engelse Parlement en van koning Karel Ludwig, die zich ten zeerste inzette voor het herstel van het Rijnland en de heropening van de universiteit in Heidelberg (november 1652). En vanaf 1653 raakte hij meer en meer betrokken bij John Pell’s missie naar de protestantse kantons van Zwitserland in opdracht van de Engelse regering. Niet alleen zorgde hij ervoor dat Pell met deze missie belast werd, hij maakte ook de benodigde reispapieren in orde. Verder regelde hij enkele jaren lang voor Pell en diens vrouw bankzaken, het overmaken van geld en het sturen van boeken.
Pas in mei 1655 hervatte hij na een lange onderbreking zijn vertaalarbeid. Hij had er nog steeds spijt van deze opdracht te hebben aanvaard, maar hij was nu vastbesloten deze taak tot een goed einde te brengen en had daartoe twee helpers aangetrokken. Zijn huwelijk, een jaar later, met Elizabeth Genue, lijkt meer uit praktische overwegingen te zijn voortgekomen dan uitgevoelens van liefde. Zelf schrijft Haak aan Pell daarover: ‘And whilest I was very intern and taken up with the toil of it (= de vertaling van de Statenvertaling), it pleased God to look out for a Nurse for me, which though in some sort it may seem rather to encrease crouble, in other and more regards, I trust in God, it will proove comfortable.’
In mei 1657 kon hij zijn vertaalarbeid voltooien en de tekst in augustus laten drukken.
Wanneer we datgene wat Haak vertaald heeft, vergelijken met de inhoud van de Statenbijbel, dan zien we dat hij het volgende heeft weggelaten:
het privilege, geschonken aan de Weduwe cn de Erfgenamen van wijlen Hillebrant Jacobsz van Wouw;
de Acte van Authorisatie, getekend door Barent Langenes;
het Register des Ouden Testaments;
het Register des Nieuwen Testaments;
Vermaninghe tot Ondcrsoeck ende Betrachtingc der H. Schrift, bestaande uit 8 citaten uit het oude en nieuwe testament;
De Apocryphe Boecken en de daaraan voorafgaande Waerschouwinge aen de leners van de Apocryphe boecken;
de kaarten, vier in het oude testament, en twee in het nieuwe testament;7
de in de kanttekeningen met letters aangegeven Loca parallela ofte gelijck-luydende plaetsen.
Het lag geheel in de lijn van de aan Haak verstrekte opdracht dat hij al deze onderdelen niet meevertaalde. Het ging in wezen immers om de vertaling van de kanttekeningen. En die waren zozeer verweven met de tekst van de bijbel, dat vertaling van de laatste niet gemist kon worden zonder kwalijke gevolgen voor een goed begrip van de eerste! Al het andere kon gevoeglijk worden weggelaten. Dat gold in het bijzonder voor de Apocryphe Boecken die toch al niet geannoteerd waren.
Twee voorbeelden van Haaks aanpak
Om nu te illustreren hoe Haak te werk is gegaan, drukken we hier in 2 kolommen de tekst van Genesis 11 vers 1 en Psalm 2 vers 1 af, beide met de aan de tekst voorafgaande samenvatting. In de eerste kolom de tekst van de Statenvertaling (1ste druk 1637) de kanttekeningen, en in de tweede kolom de Engelse vertaling van Haak. Haaks vertaling van Genesis 11:1 zal uit het jaar 1645 stammen, toen hij na veel aandringen met zijn werk begon; die van Psalm 2:1 uit ongeveer 1655, toen hij na een oponthoud van ongeveer zeven jaar weer met grote zelftucht en strakke aanpak het vertaalwerk hervatte.
Statenvertaling + kanttekeningen
Vertaling van Haak
Genesis, Het xj. Capittel. Alle menschen hadden tot deser fijt toe eenerley sprake/ v.t. De kinderen der menschen bestaen eene Stade/ met tenen seer hoogen Toren uyt enckele trotsheyt te bouwen/ 3. Gods belet haer werck door verdeylinge der spraken/ ende verstroytse van malkanderen door de werelt/ 6. Babel bekomt daarvan den name/ 9. Sems nakomelingen tot op Abraham/ 10. die met sijnen vader/ Sarai/ ende Lot/ weckt uyt Ur der Chaldeen nae Haran/ 29.
Genesis. Chap. Xl. All men hitherto had but one language, v.1. The children of men undertake, of meer presumption, to build a City, with an exceeding high Tower, 3. God hinders their progress, by dividing their language, and scattereth them by that means abroad, throughout the World, 6. Babel retains the name thereof, 9. Sems posterity unto Abraham, 10. Who, together with his Father, with Sarai and Lot, departs from Ur of the Chaldeans, to Haran, 29.
1 Ende [1]de gantsche aerde was [2]van eenerley [3]sprake/ ende eenerley woorden. [1] Alle inwoonders der aerde/ voor ende na den Suntvloet/ tot dat dese verdeylinge der spraken geschiet is. [2] Het wort daer voor gehouden/ dat dit de Hebreeusche sprake (die haren naam heeft van Heber) geweest zij: onder anderen daerom, dat de eygene namen der eersten menschen van Hebreeuschen oorspronck zijn/ als Adam, Heva, Kain, Habel, &c. [3] Hebr. Lippe, alsoo in ’t volgende.
1. And all the Earth [All the inhabitants of the earth, before and after the Flood, untill this division of languages happencid] was of one language, [Heb. lip: and so in the sequel. And this language is supposed co have been the Hebrew (which hath its name since of Heber (it having continued in his posterity) among other reasons therefore, that the proper names of the first men, are of the Hebrew original and Etymology, as Adam, Heva, Kain, Abel, &c.] and of one sort of words.
Statenvertaling + kanttekeningen
Vertaling van Haak
Psalm ij Prophetye van het Coninckrijck des Messie/ onses Heeren jesu Christi: met een eernstich bevel aen de Coningen ende Regenten der aerde/ datse sich desen Coninck met gehoorsaemheyt sullen onderwerpen.
Psalm II. A Prophecy concerning the Kingdom of the Messia, our LORD Jesus Christ: together with an earnest charge, and summons to all the Kings and Rulers of the earth, for the submitting of thernselves unto this King with all obedienee.
1 [a] Waarom [1]woeden de [2]heydenen/ ende bedenken de volcken [3]ydelheyt? [a] Actor. 4:25 [1] Ofte/ woelen, rasen, rotten, loopen oproerichlick t’samen. Het Hebr. woort kan hebben de beteeckeninge van/ bij een komen, conventiculen houden, ende oock/ woelen, rumoerich, oproerich zijn, als afgenomen wort uyt Psal. 55.15 ende 64.3. Dan.6.7. [2] Ofte/ natien, soo Joden als Heydenen. Siet Act. 4.27. [3] Vergeefsche aenslagen/ waermede sy den raedt Gods niet konnen breken/ ende haer selven in perijckel van verderf brengen.
Why do the Heathen [Or, Nations, both Jews and Gentiles, see Acts, 4.v.27.] rage, [Or, stir, make commotions, insurrections, run tumultuously together. The Hebrew word can be taken for, gathering together, meeting in assemblies, keeping of conventicles; and likewise for, raging, being turbulent and tumultuous; as is to be gathered by Psal. 55.15 & 64.v.3. Dan. 6.7.] and the Nations meditate vaniity? [i.e. vain and frivolous projects, whereby they shall not be able to frustrate the counsell of God, but bring themselves, and run into the danger of their own destruction.]
Uit het bovenstaande valt op te maken:
dat verwijzingen naar parallelteksten inderdaad zijn weggelaten;
dat om reden van de van het Nederlands verschillende opbouw van de Engelse zinnen ook de kanttekeningen in een afwijkende volgorde zijn opgenomen;
dat om het onderscheid tussen bijbeltekst en kanttekeningen te markeren de eerste weliswaar cursief en de laatste in Romein wordt afgedrukt, maar dat binnen de kanttekeningen weer zoveel van cursief gebruik wordt gemaakt dat nogal eens afbreuk wordt gedaan aan het bedoelde verschil;
dat Haak (of zijn helpers) niet altijd de neiging tot uitbreiding of verduidelijking hebben kunnen onderdrukken zoals onder andere blijkt uit ‘it having continued in his posterity’, ‘Etymology’, ‘and summons’, ‘frivolous’, ‘run’.
Het was om de kanttekeningen begonnen!
Aangezien het als gevolg van de notenloze King James bijbel en van de gewraakte noten van de Geneefse bijbel, het vooral Haaks taak was om de kanttekeningen van de Statenvertaling in het Engels te vertalen, laten wij hier de tekst volgen van Romeinen 3:24 met kanttekening 47. Deze kanttekening is een hoogstandje van calvinistische theologie en moet Haak als geboren calvinist en geschoold op de universiteiten in Heidelberg, Oxford, Cambridge en Leiden, bepaald niet vreemd zijn geweest.
Statenvertaling + kanttekeningen
Haak
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
From hence forward the Apostle discribes all the causes, and properties of the justification of faith, which is revealed to us in the Gospel. The supream cause therefore is the undeserved grace of God, the moving and meritorious cause, is the reconciliation and redemption made by Christ: the means whereby that is imputed to us, is faith in Christs blood: the end is the shewing forth of Gods righteousness, and the forgiveness of sins. The propertie is, that all boasting of man before God is hereby excluded, and that the same is revealed not only for the Jews but also for the Gentiles.
Waardering en invloed
Dat Haak dit gigantische werk heeft kunnen voltooien, moet grote bewondering bij vele hervormingsgezinden in Engeland hebben afgedwongen, zeker bij de kleine groep die daar zelf bij de Engelse overheid op had aangedrongen. De Lord Protector echter, Cromwell, aan wie Haak zijn vertaling overigens in verheven woorden had aangeboden, was minder onder de indruk. Volgens H.L. Benthem kon die alleen maar spot opbrengen voor iemand die zich met zo’n vertaalproject jarenlang had beziggehouden.8 Die waardering schijnt overigens wederzijds te zijn geweest, want dezelfde auteur schrijft ook nog dat Cromwell door Haak als een atheïst werd beschouwd waarschijnlijk omdat hij in 1652 een oorlog tegen de Republiek begon. De hoop van Haak zelf en die van zijn calvinistische vrienden dat Cromwell met deze vertaling als leidraad de burgerlijke en kerkelijke samenleving zou hervormen, is niet in vervulling gegaan. Evenmin bespeurt men iets van een uitwerking door deze vertaling op het gebruik en de uitleg van de bijbel in de Anglicaanse Kerk. Van een herdruk is dan ook geen sprake geweest, en ook in Nederland heeft de bijbelse vertaalarbeid van Haak bepaald geen opzien gebaard.
Theodore Haak was weliswaar geen briljante geleerde met originele ideeën, maar wel een breed ontwikkeld man, die vanuit een diep geworteld calvinistisch geloof openstond voor alles wat zich in zijn tijd voordeed. Het reilen en zeilen van kerk en samenleving ging hem zeer ter harte, en gedreven door zijn oprechte verwachting van echte maatschappelijke veranderingen op bijbelse grondslag heeft hij een prestatie van formaat geleverd: de vertaling van de Statenvertaling met haar kanttekeningen in het Engels.
Het volgende deel in deze serie gaat in op Franse en Duitse vertalingen.
De heer A.W.G. Jaakkewas vertaler bij het Nederlands Bijbelgenootschap. Hij heeft meegewerkt aan het nieuwe testament in omgangstaal Groot Nieuws voor U (1972), aan de complete bijbel in omgangstaal Groot Nieuws Bijbel (1983) en aan de Startbijbel, een bijbelvertaling uit de grondteksten voor kinderen vanaf negen jaar (1989). Daarnaast publiceert de heer Jaakke regelmatig over de geschiedenis van het bijbelvertalen, over bijbel. vertalingen en over (bijbel)vertaalproblemen.
Bronvermelding
A.W.G. Jaakke, ‘Ver over de grenzen II. De invloed van de Statenvertaling in het buitenland’ in: Met Andere Woorden 15/1 (maart 1996), 14-23.
De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
In de voorafgaande tweeartikelen zijn we uitvoerig ingegaan op de vertaling die Theodore Haak in de zeventiende eeuw gemaakt heeft van de kanttekeningen van de Statenvertaling in het Engels. In deze aflevering zal het gaan over de verwerking van de Nederlandse kanttekeningen in Franse en Duitse bijbeledities uit de zeventiende eeuw en achttiende eeuw, en over de Litouwse vertaling van Chylinski, die daarbij de Statenvertaling gebruikt heeft.
1. De Geneefse bijbel
De Geneefse bijbel ontleent zijn naam niet alleen aan de stad Genève, waar hij vele malen werd gedrukt en uitgegeven, maar ook en wellicht vooral aan de theologen en predikanten van Genève die hem steeds weer opnieuw aanpasten aan hun vertaalprincipes en verbeterden naar de Hebreeuwse en Griekse grondtekst. Aan de wieg van de Geneefse bijbel staat Pierre Robert Olivetan, die om reden van zijn kennis van het Hebreeuws en het Grieks door Calvijn verzocht was de bestaande Franse vertaling van Jacques le Fèvre d’Etaples (Antwerpen, 1530) te herzien. Zijn werk van gedeeltelijke correctie en gedeeltelijke (her)vertaling waarbij hij zowel de bijbelse grondtekst gebruikte als de Latijnse vertalingen van Pagninus en Erasmus, verscheen in 1535 bij Pierre de Wingle te Neuchâtel.
De belangrijkste revisies zijn die van 1540, bekend als de bijbel met het zwaard,1 die van 1546, waarin Calvijn zelf de hand had, die van 1560 met zijn bittere aanval op Castellio, en die van 1588, ’tont reueu & conferé sur les textes Hebrieux & Grecs par les Pasteurs & Professeurs de l’Eglise de Geneue’ en sindsdien beschouwd als de standaardtekst van de Geneefse bijbel.
Deze bijbelvertaling werd in gebruik genomen door de Eglises Wallones, die in de 16de eeuw ontstonden in de Franssprekende gebieden van de Zuidelijke Nederlanden op grondslag van de hervorming van Calvijn. Op de vlucht voor de vervolgingen die vanaf 1578 in alle hevigheid tegen hen uitbraken, namen zij deze bijbel mee naar de Noordelijke Nederlanden, waar zij een goed onthaal vonden (Eerste Refuge), en waar zij de Waalse Gemeenten stichtten.2 In de tweede helft van de 17de eeuw profiteerden zij net als andere geloofsgemeenschappen van de gematigde godsdienstvrijheid en de financiële en economische groei en bloei. De belangrijke plaats die de Waalse Gemeenten toen in de Nederlandse samenleving innamen, komt onder andere tot uiting in de prachtuitgave van de Geneefse bijbel van 1669. Het schitterende exemplaar dat zich in de bibliotheek van het NBG bevindt, heeft als titel:
La Sainte Bible qui contient le vieux et le nouveau Testament, Edition nouvelle, faitc sur la Version de Genève, reveuë, & corrigée; Enrichie, outres les anciennes Notes, de toutes celles de la Bible Flamande, de la plus-part de celles de M. Diodati, & de beaucoup d’autres.
Deze editie in groot folioformaat is gedrukt en uitgegeven door Louys & Daniel Elzevier te Amsterdam met de toestemming (privilegie) van Johan de Witt, verleend in 1668. Verantwoordelijk voor het vertalen en aanbrengen van het notenapparaat, de registers en de inleidingen zijn Samuel des Manets en diens zoon Henry. De eerste was hoogleraar aan de universiteit van Groningen, de laatste was bedienaar van het Woord aan de Waalse gemeente te Delft.
Noten van de Statenvertaling
In hun woord vooraf geven zij niet alleen uiting aan hun trots deel te mogen hebben aan de ‘bonheur des Flamandes’ met wie zij het geloof op Calvinistische grondslag gemeen hebben, maar brengen zij ook de wens onder woorden om hun bijbel verrijkt te zien met de ‘Notes savantes et judicieuses’ van de Statenvertaling, die zo’n 30 jaar terug met toestemming van de Heren Staten Generaal het licht zag. Als geboren Fransen met goede kennis niet alleen van het Nederlands (la langue Flamande) maar ook van de bijbelse grondtalen achten zij zich als geen ander geschikt om de tekst van de Nederlandse bijbel met die van de Franse te vergelijken, en de uit het Nederlands vertaalde kanttekeningen op juiste wijze bij de Franse tekst in te passen: ‘placer les Notes dans leur juste assiette’. In negen punten zetten zij hun aanpak en werkwijze uiteen. Voor deze Geneefse editie gebruiken ze als basistekst de Parijse uitgave van 1652 door Pierre des Hayes, omdat ze die tot dan toe als de beste beschouwen.
Bij het opstellen van het notenapparaat hadden ze als hoofddoel alle kanttekeningen van de Statenvertaling op te nemen. Maar tegelijk handhaafden ze de noten van de Geneefse bijbel, drukten ze ook een deel van de aantekeningen van Diodati af, en maakten ze ook nog gebruik van de op- en aanmerkingen van Monsieur de Launay en de kritische bevindingen van Monsieur de Bleyswijck.
Verderop zal blijken dat dit soms tot doublures leidde en dat de lezer niet meer weet of een bepaalde opvatting nu komt van de Statenvertalers, van Diodati of van andere commentatoren. De parallelle plaatsen zijn integraal van de Statenbijbel overgenomen, omdat die het meest exact en uitgewerkt zijn. Door middel van de letters uit het alfabet worden ze zowel in de tekst als in de marge aangegeven. Enkele in de kanttekeningen opgenomen afkortingen zijn: H: l’Hebreu, C: le Caldaïque, S: le Syriaque, G: le Grec, L: le Latin, F: le Flamand, c.: c’est à dire, en ass.: assavoir.
De apocriefe boeken zijn overeenkomstig de ‘Vlaamse’ bijbel met de Waerschouwinge aen de lezers opgenomen achter het Nieuwe Testament. Aangezien kanttekeningen bij die boeken in de Statenvertaling ontbreken, zijn die van Diodati overgenomen. Ook alle inleidingen van de Statenvertaling op het Oude en Nieuwe testament en op elk afzonderlijk bijbelboek (Argument) zijn gehandhaafd, zij het dat ze zijn aangevuld met noodzakelijk geachte toevoegingen. Verder zijn de samenvattingen zoals die boven elk hoofdstuk in de Statenbijbel zijn afgedrukt, integraal behouden.
De afzonderlijke registers op het Oude en het Nieuwe Testament hebben ze niet overgenomen. Met gebruikmaking van die van de Statenvertaling hebben ze één totaalregister samengesteld, dat wat bijbelse personen en onderwerpen betreft zelfs een uitbreiding heeft ondergaan. Met het oog op deze uitgave zijn er vier kaarten beschikbaar. het Paradijs, de Woestijntocht, het Land Kanaan en de Reizen van de Apostelen, en voor wie wil ook nog de plattegrond van Jeruzalem.3 Tot slot maken ze nog enige opmerkingen over de juiste spelling en over de nauwkeurigheid waarmee de drukproeven zijn nagekeken.
Een vergelijking
Zoals ik al eerder zei, hebben ze weliswaar de inleidingen en de kanttekeningen van de Statenvertaling vertaald, maar daaraan door hen noodzakelijk geachte zinnen en woorden toegevoegd. Wat dat precies inhoudt, blijkt al meteen aan het begin van Genesis. De eerste zin van de ‘Inhout deses Boecks’ luidt in de Statenvertaling: ‘Dit eerste Boeck Mosis wordt genaemt met een woort uyt de Griecsche tale genomen, GENESIS, beteeckenende Geboorte, ofte, oorspronck, geslacht‘. De Franse tekst heeft: ‘Ce premier livre de Moyse, écrit, comme les suivans, par une revelation & inspiration particuliere de l’Esprit de Dieu, s’appelle Genese, du mot Grec Genesis, qui sinifie generation, origine, naissance, genealogie‘.
Uit de ingelaste woorden zou men kunnen afleiden dat de auteurs nog calvinistischer of dogmatischer hebben willen zijn dan de vaderen uit Dordrecht, door zo heel uitdrukkelijk de goddelijke inspiratie van de Schriften onder woorden te brengen.
Om een goede indruk te verstrekken van het vertaalwerk van beide mannen volgt hier in 2 kolommen de tekst van Genesis 11 vers 1 en Psalm 2 vers 1, beide met de aan de tekst voorafgaande samenvatting. Zodoende is ook een uitstekende vergelijking mogelijk met wat Haak gedaan heeft.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Genesis, Het xj. Capittel. Alle menschen hadden tot deser fijt toe eenerley sprake/ v.t. De kinderen der menschen bestaen eene Stade/ met tenen seer hoogen Toren uyt enckele trotsheyt te bouwen/ 3. Gods belet haer werck door verdeylinge der spraken/ ende verstroytse van malkanderen door de werelt/ 6. Babel bekomt daarvan den name/ 9. Sems nakomelingen tot op Abraham/ 10. die met sijnen vader/ Sarai/ ende Lot/ weckt uyt Ur der Chaldeen nae Haran/ 29.
Genese chap. XI. Tous les hommes jusques à present, n’avoyent eu qu’un méme langage, v.l. Ils se proposent par orgueil de bâtir une ville avec une fort haute tour, 3. Dieu empéche leur dessein par la confusion des langues, & les épard par le monde, 6. Babel tire son nom de là, 9. Les descendans de Sem jusqu’à Abram, 10. Qui avec Taré son pere, Sarai & Lot fils de son frere, sortit d’Ur des Caldéens & vint en Caran, 29.
1 Ende [1]de gantsche aerde was [2]van eenerley [3]sprake/ ende eenerley woorden. [1] Alle inwoonders der aerde/ voor ende na den Suntvloet/ tot dat dese verdeylinge der spraken geschiet is. [2] Het wort daer voor gehouden/ dat dit de Hebreeusche sprake (die haren naam heeft van Heber) geweest zij: onder anderen daerom, dat de eygene namen der eersten menschen van Hebreeuschen oorspronck zijn/ als Adam, Heva, Kain, Habel, &c. [3] Hebr. Lippe, alsoo in ’t volgende.
1 [1]Alors toute la terre estoit [2]d’un langage, & de mesme parole. [1] H.F. & toute la terre, c. tous ses habitans avant & depuis le deluge, jusqu’à la confusion & division qui se fit des langues en Babel. [2] H. d’une levre. Et on tient que ce langage étoit l’Hebreu, (ainsi appellé de Heber) entr’ autres parce que les noms propres des premiers hommes sont d’origine Hebraïque: comme Adam, Eve, Cain, Abel, &c.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Psalm ij Prophetye van het Coninckrijck des Messie/ onses Heeren jesu Christi: met een eernstich bevel aen de Coningen ende Regenten der aerde/ datse sich desen Coninck met gehoorsaemheyt sullen onderwerpen.
Pseaume II. Prediction touchant le regne du Messie N.S.J.C. avec une exhortation serieuse aux Rois & aux Gouverneurs du monde, qu’ils ayent à se soûmettre à ce Roi avec obeïssance.
1 [a] Waarom [1]woeden de [2]heydenen/ ende bedenken de volcken [3]ydelheyt? [a] Actor. 4:25 [1] Ofte/ woelen, rasen, rotten, loopen oproerichlick t’samen. Het Hebr. woort kan hebben de beteeckeninge van/ bij een komen, conventiculen houden, ende oock/ woelen, rumoerich, oproerich zijn, als afgenomen wort uyt Psal. 55.15 ende 64.3. Dan.6.7. [2] Ofte/ natien, soo Joden als Heydenen. Siet Act. 4.27. [3] Vergeefsche aenslagen/ waermede sy den raedt Gods niet konnen breken/ ende haer selven in perijckel van verderf brengen.
1. [a]Pourquoi [1]se mutinent [2]les nations, & pourquoi les peuples [3]projettent-ils [4]des choses vaines? [a] Act. 4.25 [1] Ou, bruyent, se tempétent, s’attroupent, se liguent, ou se bandent: Le mot H. peut avoir la sinification de s’assembler, ou, tenir des conventicules, & et aussi de bruire, & de s’émouvoir, comme on peut le recueillir du Ps.55.15. & 64.3. Dan.6.7. [2] Ass. tant Juifs que Gentils. Voi Act. 4.27. D’autres traduisent, les Gentils. [3] C. forment des desseins & font des entriprises qui ne leur profiteront de rien; mais se renverseront enfin á leur propre ruïne. [4] C. des projets inutiles, sans raison & sans fondement, par lesquels ils ne pourront nullement empecher le conseil de Dieu, & qui ne reüsiront qu’à leur confusion. H. des vanités.
Men kan uit het bovenstaande opmaken dat zowel de samenvattingen boven Genesis 11 en Psalm 2 als de kanttekeningen bij de bijbeltekst goed in het Frans zijn overgekomen. Waarom dan hier, dan daar, bewoordingen zijn toegevoegd of weggelaten, is een niet te beantwoorden vraag. Tegenover uitbreidingen als ‘fils de son frère’, ‘la confusion’ en ‘sans raison & sans fondement’, staan ook weer inkortingen zoals ‘ils’ (StV: kinderen der menschen) en ‘par orgueil’ (StV.: uyt enckele trots). Verder werkt het nogal verwarrend dat ten gevolge van de vermenging met noten uit andere bron het niet steeds helder is wat afkomstig is uit de Statenvertaling en wat van andere auteurs of commentaren. Zo blijkt noot 4 bij psalm 2 de vertaling te zijn van kanttekening 3 (met bovenvermelde toevoeging). Maar doordat noot 3 waarvan de herkomst moeilijk valt te traceren, ongeveer dezelfde inhoud heeft, is er een doublure ontstaan die hinderlijk werkt, een overdaad die schaadt.
Evenals bij ons artikel over Haak willen we dit gedeelte afsluiten met de zwaargeladen kanttekening 47 bij Romeinen 3:24 (3:23 in de Geneefse bijbel 1669).
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse Bijbel 1669
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:23 Estant justifiez gratuïtement par sa grace, par la redemption qui est en Jesus-Christ: Noot 56 bij vers 23: L’Apôtre nous represente ici & dans les paroles suivantes, toutes les causes & proprietés de la justifications par la foi, qui est revelée en l’Evangile: Sa cause premiere & principale, c’est la grace toute gratuïte & non meritée de nôtre Dieu; sa cause mouvante & meritoire, c’est la redemtion, satisfaction & expiation obtenuë par J. Christ que Dieu nous impute comme nôtre, pour étre couronnée en nous, comme nos pechés lui ont été imputés comme siens, pour étre punis en lui: Sa cause instrumentale, par laquelle nous nous appliquons le merite, la satisfaction & la propitiation faite par J.C. c’est la foi en son sang: Sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés: Sa proprieté, c’est d’une part que par elk est excluë toute vantance des hommes devant Dieu; & de l’autre, qu’elle n’est pas seulement pour les Juifs, mais aussi pour les Gentils.
Nauwkeurige vergelijking toont aan dat het dogmatische commentaar bij het ‘om niet gerechtvaardigd worden’ in grote trekken bewaard is gebleven. Het stramien waarop de Nederlandse tekst is opgebouwd: de opperste oorsaecke, de bewegende ende verdienende oorsaecke, het middel, het eynde, de eygenschap, vindt men in zijn geheel terug in de reeks: sa cause premiere et principale, sa cause mouvante & meritoire, sa cause instrumentale, sa cause finale, sa proprieté. Maar de formuleringen, vooral in het middenstuk, lijken onnodig omslachtig, vooral door de uitweiding over de toerekening. De tekst is dan wel veel bloemrijker geworden maar niet helderder.
Merk ook op hoe ‘het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden’ in de franse vertaling ‘sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés’ geworden is. Of is hier sprake van een zetfout en moet en gewoonweg als et worden gelezen?
In ieder geval hebben vader en zoon Maret met deze uitgave een groots werk geleverd, dat getuigt van het gezag en het ontzag dat dc Statenvertaling met haar kanttekeningen genoot in het zeventiende-eeuwse Europa. Of de vertaalde kanttekeningen nu ook werkelijk invloed hebben uitgeoefend op het denken en doen van de Franssprekende Calvinisten in het algemeen en van de Waalse Gemeenten in de Noordelijke Nederlanden in het bijzonder, valt moeilijk na te gaan. Een herdruk is mij althans niet bekend.
2. De Duitse Lutherbijbels van 1668, 1715/1716 en 1729
Onder de protestanten van het Duitse taalgebied was de Lutherbijbel in de zestiende en zeventiende eeuw zo overheersend, dat een vertaling die men op een andere grondslag of vanuit een afwijkende vertaalopvatting zou willen maken, niet op een welwillende ontvangst zou hoeven te rekenen. Toch hadden Calvinisten in het Duitse taalgebied behoefte aan een meer op Genève gerichte bijbeluitleg. Daarom was het volstrekt niet vreemd dat Paulus Tossanus, een man met wie we al eerder kennis hebben gemaakt in de voorafgaande artikelen over Haak, in 1617-1618 als hoogleraar in het Calvinistische Heidelberg, een Lutherbijbel voorzag van goed gereformeerd commentaar. Het werd een uitgave die meteen al bekritiseerd werd om zijn ‘Calvinistische tendenzen’.
In 1668 (Frankfurt), in 1715/16 (Minden) en in 1729 (Bazel) verschijnen opnieuw die door Tossanus becommentarieerde Lutherbijbels, maar dan uitgebreid met ‘Glossen und Auslegungen’ van anderen. Het exemplaar van 1729 dat zich in de bijbelcollectie van het NBG bevindt,4 vermeldt op de titelpagina liefst viermaal de Nederlanden als bron! Het zou te ver voeren om die letterlijk volgeschreven en in rood en zwart gedrukte pagina hier in zijn geheel te citeren. Het volgende volstaat:
Glossen und Auslegungen, welche fürnemlich aus der Niederländischen, so dann auch hie und da aus herrn Deodati und anderer hocherleuchteter Theologorum besten Annotationen ansehnlich vermehret/ und durch etliche Hebreischen/ Griechischen/ Niederländischen und anderer Sprachen wohlerfahrne Dienere Göttlichen Worts aufs neue ganß durchgangen, und deutlicher gegeben worden, dadurch der Text, wo er etwas dunckel und schwer, nüßlich erläutert und erkläret; wie nicht weniger mit weitlaufftigern Vorreden, Summarien, Concordantien und Registern, so wol vor das Alte als Neue Testament/ jedem seine besondere/ und zwar meist aus dem Niederländischen verfertigte neue überaus nüßliche Haupt- und verbesserte Namenregister versehen/ welche so eingerichtet/ dass sie vast vor eine Concordanß dienen mogen. Anjeßo aber ist diese neue Edition mit unverdrossener Mühe und grossestem Fleisse aufs neue wieder durch und durch nach denen ältesten uns neuesten so wol Niederländischen als hochteutschen Editionen revidiret’ enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de schrijver dezes.
Bekende namen
Opgenomen zijn een lange voorrede van J.J. Ulrich, opgedragen aan de christelijke lezer over de schoonheid en de kracht van de bijbel als Gods woord (liefst 27 foliopagina’s lang!), en de voorredes van Luther en Paulus Tossanus zelf. Voor ons onderwerp echter is veel interessanter de afgedrukte kopie van de in 1666 door de Heidelbergse theologen afgegeven licentie, ondertekend door Fridericus Spanheim, alweer een naam die we kennen uit de omgeving van Theodore Haak. Ook daarin wordt de vertaling van de glossen (= kanttekeningen) uit Nederlandse en Franse bronteksten genoemd. Vermeld wordt dat niet alleen de Luthertekst zorgvuldig is gecorrigeerd, ‘sondern auch die zuvor unvolkommene Glossen aus den Niederländischen und Franßösischen Originalien aufs neue fleißig überseßet’. Met die originelen zijn zonder twijfel de Statenvertaling en de Geneefse bijbel bedoeld.
En inderdaad zoals de titelpagina aangeeft, is veel uit de registers en de inleidingen op de bijbelboeken en ook het een en ander van het notenapparaat uit de Statenvertaling afkomstig. Vooral in het laatste zijn de bewerkers/vertalers meer dan in de registers en de inleidingen eclectisch te werk gegaan. Om aan te tonen dat de Statenvertaling echt de bron geweest is waaruit zij geput hebben, volgen hier twee voorbeelden van een vrijwel letterlijke vertaling uit het Nederlands, het een een lemma uit het Register, het ander de bekende noot bij Romeinen 3:24.
Statenvertaling 1637 register
Lutherbijbel 1729 register
Afgoden, Afgoderye/ soo inwendige als uytwendige/ wort/ als eenen grouwel/ geestelicke hoererye/ ende overspel/ Duyvelsdienst/ Ydelheyt/ leughen ende bedroch/ smerten/ nieticheden/ verfoeyselen/ dreckgoden/ hout ende steen/ andere Goden/ vreemde goden/ scherpelick verboden.
Abgötter/ Abgötteren/ oder Gößen/ Gößendienst/ innerlich und äußerlich/ wird gar ernstlich verboten/ als ein greuel/ geistliche hureren/ und ehebruch/ teufelsdienst/ eitelkeit/ lügen und betrug/ schmerßen/ scheusahl/ dreckgötter/ holz und stein/ andere und fremde Götter.
Statenvertaling + kanttekeningen
Lutherbijbel 1729
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:24 Und werden ohne verdienst gerecht aus seiner gnadc, durch die erlösung, so durch Christum JEsum geschehen ist. Noot 1 bij vers 24: Von hier an beschreibet der Apostel alle die ursachen und eigenschafften der rechtfertigung des glaubens, die uns im Evangelio geoffenbahret ist. Die oberste ursache ist die unverdiente gnade GOttes: die bewegende und verdienstliche ursache ist die versöhnung und erlösung durch Christum: Das mittel, dadurch dieselbe uns zugerechnet wird, der glaube an das blut Christi: Das ende, die offenbahrung der gerechtigkeit Gottes, und die vergebung der sünden. Die eigenschafft ist, dass aller ruhm des menschen fur GOTT hiedurch wird ausgeschlossen, und das dieselbige nicht nur den Juden, sondcrn auch den Heyden geoffenbahret.
Meer dan de Geneefse bijbel van 1669 en zelfs nog nauwkeuriger dan Theodore Haak hebben de Calvinistische bewerkers van deze Lutherbijbel hier de tekst van de Nederlandse kanttekening op de voet gevolgd. Wat de Apocriefe Boeken betreft, op dit punt konden de bewerkers/vertalers uiteraard niet om de beslissing van Luther heen, die ze als een geheel plaatste tussen het Oude en Nieuwe Testament. Maar als goede Calvinisten konden ze het aan het einde van de inleiding op deze boeken toch niet laten om er negatief over te oordelen. Als niet door de Geest ingegeven teksten ware het beter geweest wanneer de oude kerk ze nooit in de bijbel had opgenomen. Maar met uitdrukkelijke verwijzing naar de Synode van Dordrecht eerbiedigt men de opvatting dat ze omwille van de lieve vrede binnen de hervormingsgezinde kerken moeten worden gehandhaafd, zij het dat ze eerder achterin een plaats hadden moeten vinden overeenkomstig het besluit van diezelfde Synode! Uit dit alles mag duidelijk zijn dat dc Statenbijbel ook onder de Duitssprekende Calvinisten vermaard was om zijn inleidingen, registers en notenapparaat.
3. De bijbelvertaling van Chylinski
Het was in het jaar 1654 dat de Gereformeerde Synode van Litouwen besloot om een jongeman van Poolse afkomst en de leer van Calvijn toegedaan, met een beurs naar het buitenland te sturen. Zijn naam was Samuel Boguslaw Chylinski en zijn vermoedelijke geboortejaar 1635. In het jaar 1654 meldde hij zich bij de Universiteit te Franeker in de Noordelijke Nederlanden, waar Polen als Jan Makowski en Nicholas Arnold of Leszno theologie doceerden.5 Het waren hectische jaren, want de Litouwse Calvinisten raakten betrokken bij de oorlog die de Zweedse koning Gustav Karl X (1654-1660) tegen Polen ondernam. Chylinski ging in 1655 voor korte tijd naar Dantzig terug, om daar te vernemen dat zijn vader was gesneuveld en dat twee broers en twee zussen naar het oosten waren gedeporteerd.
Weer terug in Franeker werpt hij zich ondanks een zwakke gezondheid vol ijver onder andere op de studie van het Hebreeuws, en toen is bij hem waarschijnlijk ook de idee ontstaan om de bijbel in het Litouws te vertalen. Misschien is hij er daar in Franeker ook al mee begonnen. Op de eenendertigste maart 1657 verliet hij Franeker om over te steken naar Engeland, alwaar hij april 1657 in Londen aankwam.
Er zijn voldoende Engelse getuigenissen voorhanden waaruit blijkt dat hij onmiddellijk aan de gang is gegaan met de vertaling van de bijbel in het Litouws, en dat hij eind november 1659 met zijn vertaalarbeid is gereedgekomen. Of dat in opdracht was van de Synode van Kiejdany, die eind 1656/ begin 1657 tot een bijbelvertaling in het Litouws het besluit nam, lijkt niet goed meer te achterhalen.6
Volgens diezelfde Engelse gegevens heeft hij zich die drie jaar niet alleen beziggehouden met het vertaalwerk, maar ook met het verzamelen van gelden voor het zetten en drukken van de tekst. Onder de mensen met wie Chylinski contact had, of die Chylinski aanmoedigden, van raad dienden en zelfs financieel steunden, waren mannen van naam zoals: John Dury, Samuël Hartlib en Comenius, dezelfden die we ook al tegengekomen zijn in de kring rond Haak. Ligt het niet voor de hand te veronderstellen dat Haak en Chylinski elkaar moeten hebben gekend? Beiden waren in dezelfde jaren en in hetzelfde land dag en nacht bezig met dezelfde vertaalarbeid. Of is dit te veel speculatie?
Omdat het er maar niet van kwam dat het kant en klare manuscript uitgegeven werd, ondernam Chylinski in 1661 een reis naar Litouwen om de zaak te bepleiten bij de Synode van Kiejdany (20-24 augustus). Bij zich had hij 11 drukproeven van het Oude Testament en nog andere manuscripten. Nadat hij in Engeland was teruggekeerd, werden er nooit bewezen beschuldigingen tegen hem ingebracht dat hij de opbrengst van collectes verduisterd zou hebben. Die verdachtmakingen leidden er wel toe dat de Synode van Wilna (3-10 juni 1663) hem van zijn functie onthief en de taak overdroeg aan Jan Krainski en Nicholas Minwid.
Om een lang verhaal kort te maken, het kwam erop neer dat die drukproeven van Genesis tot en met de Psalmen aanvaard werden, dat de rest van het Oude Testament aan een strenge correctie zou worden onderworpen en dat het manuscript van het Nieuwe Testament werd afgewezen. Het is niet onmogelijk dat Jan Borzymowski, de aangewezen supervisor, zich bij zijn beoordeling heeft laten leiden door afgunst, temeer omdat hij zelf bezig was met het Nieuwe Testament.
Chylinski keerde niet meer naar Litouwen terug en overleed enkele jaren later in 1668, wellicht als een berooid en ontgoocheld man. Van de bijbeltekst (Genesis tot en met Psalm 40) die in 1661 in druk gereed lag, bestaan nog drie exemplaren.
Nederlands in de Litouwse vertaling
Dit alles is op zichzelve wel interessant, maar wat is het verband met de Statenvertaling? Wel, in 1932 kocht het Brits Museum in Londen van een particulier een handschrift van het Nieuwe Testament aan dat in 1934 door Stanislaw Kot geïdentificeerd werd als de volledige vertaling van het Nieuwe Testament door Chylinski. Een tekstkritische uitgave zag te Poznan in 1958 het licht, met uitvoerige inleidingen en studies. Poolse en Litouwse taalwetenschappers, met name Jan Otrebski en mevr. I. Zawadska, waren van mening dat Chylinski wel eens een Nederlandse ‘Vorlage’ geraadpleegd kon hebben, misschien wel de Statenvertaling. Dit op grond van Nederlandse woorden in de bijbeltekst zelf en in aantekeningen voor en achter in het handschrift.
Het onderzoek hiernaar is vorig jaar in een stroomversnelling gekomen doordat het Nederlands Bijbelgenootschap van twee zijden benaderd werd om hierbij enige hulp te bieden. Enerzijds van de kant van Prof. Dr. Bernfried Schlerath uit Berlijn en anderzijds van de kant van mevr. Gina Kavaliunaite van het Litouwse Taalinstituut (Lietuviu Kalbos Institutas) te Vilnius.7
Hier volgen enkele voorbeelden die moeten aantonen dat Chylinski een Statenbijbel bij de hand heeft gehad:
1 Timoteus 4:14 luidt:
En versuymtmet dowanoo kuriy ira, enz.
Titus 3:8:
ir noriu idand tuo dayktus ernstelich stypryntumbey, enz.
Hebreeën 4:12:
ir dwasioo, ir sumezgimump, ir mercks, enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de auteur dezes.
Het gaat om de woorden ‘En versuymt met’, ‘ernstelich’ en ‘mercks’, die zonneklaar uit de Statenvertaling afkomstig zijn. Daarbij heb ik de voorzichtige suggestie gedaan dat `en versuymt met’ eigenlijk gelezen moet worden als ‘en versuymt niet’ overeenkomstig de Nederlandse tekst, en dat de Poolse onderzoekers het woord verkeerd zouden hebben gelezen, niet alleen ten gevolge van het moeilijk te ontcijferen handschrift, maar ook vanwege een niet optimale kennis van de orthografie van Nederlandse woorden uit de zeventiende eeuw.
Voorbeelden uit aantekeningen achter in het handschrift zijn onder andere: ‘werkiert’ (Handelingen 2:41); ‘hebbeik u geschrewen’ (1 Johannes 5:13); ‘wertragen – verslappen’ (Galaten 6:8) en ‘met inerliche onterminge bewegkt zijnde’ (Lucas 10:33). Ook hier krijgt men de indruk dat dc uit het Nederlands afkomstige woorden mogelijkerwijze niet helemaal goed door de Poolse tekstuitgevers gelezen zijn. Op dit stuk zou nader onderzoek van het nieuwtestamentische handschrift van Chylinski mijns inziens zeker nog wenselijk zijn.
Interessant is het ook om te kunnen achterhalen welke editie Chylinski kan hebben geraadpleegd. Gesuggereerd is onder andere de Gouda-editie van 1647 door de gebroeders Rammazeyn, maar dc reden waarom is mij niet duidelijk. De edities van de Statenvertaling van 1637 af vertonen geen onderlinge tekstverschillen. Hooguit doen zich minieme spellingsveranderingen voor, maar die kunnen geen aanleiding geven tot schrijfwijzen als ‘wertragen’ in plaats van ‘vertragen’ of als ‘onterminge’ in plaats van ‘ontferminghe’. Het kleine aantal Nederlandse woorden, een tiental, vormt toch wel een te smalle basis om een verantwoorde keuze te maken uit de vele edities van 1637 tot en met 1657.
Natuurlijk is het mogelijk dat Chylinski uit het hoofd geciteerd heeft. Meer voor de hand ligt het echter aan te nemen dat hij een Statenbijbel vanuit Franeker naar Engeland heeft meegenomen. Wellicht dat dit zelfs de gecorrigeerde editie 1657 van Ravesteyn kan zijn geweest. Verder onderzoek door leden van het Lietuviu Kalbos Institutas en door andere taalgeleerden zal uiteindelijk moeten uitwijzen hoe groot de rol van de Statenvertaling geweest is voor het vertaalwerk van Chylinski.
In ieder geval mevrouw Kavaliunaite houdt het voor mogelijk dat de Litouwse tekst van het Nieuwe Testament volledig uit de Statenvertaling vertaald is! Met gespannen belangstelling wachten we de resultaten van hun bevindingen af.
De heer A.W.G. Jaakke is vertaler bij het Nederlands Bijbelgenootschap.
Bronvermelding
A.W.G. Jaakke, ‘Ver over de grenzen III. De invloed van de Statenvertaling in het buitenland’ in: Met Andere Woorden 16/1 (maart 1997), 2-16.
Ik ben immers ook een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin.
2God heeft Zijn volk, dat Hij van tevoren kende, niet verstoten. Of weet u niet wat de Schrift zegt in de geschiedenis van Elia, hoe hij God aanspreekt over Israël en zegt:
Maar als het door genade is, is het niet meer uit de werken, anders is genade geen genade meer. En als het uit de werken is, is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer.
Laat hun tafel voor hen worden tot een strik, tot een valkuil, tot een struikelblok en tot vergelding.
10Laat hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien en maak hun rug voor altijd krom.
11Ik zeg dan: Zijn zij soms gestruikeld met de bedoeling dat zij vallen zouden? Volstrekt niet! Door hun val echter is de zaligheid tot de heidenen gekomen om hen tot jaloersheid te verwekken.
12Als dan hun val voor de wereld rijkdom betekent en hun verlies rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid!
18beroem u dan niet tegenover de takken. En als u zich beroemt: U draagt de wortel niet, maar de wortel u.
19U zult dan zeggen: De takken zijn afgerukt, opdat ik zou worden geënt.
20Dat is waar. Door ongeloof zijn zij afgerukt en u staat door het geloof. Heb geen hoge dunk van uzelf, maar vrees.
21Want als God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, dan is het ook mogelijk dat Hij u niet spaart.
22Zie dan de goedertierenheid en de strengheid van God: strengheid over hen die gevallen zijn, over u echter goedertierenheid, als u in de goedertierenheid blijft. Anders zult ook u afgehouwen worden.
En ook zij zullen, als zij niet in het ongeloof blijven, geënt worden, want God is machtig hen opnieuw te enten.
24Want als u afgehouwen bent uit de olijfboom die van nature wild was, en tegen de natuur in op de tamme olijfboom geënt bent, hoeveel te meer zullen zij die natuurlijke takken zijn, geënt worden op hun eigen olijfboom.
25Want ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt van dit geheimenis (opdat u niet wijs zou zijn in eigen oog), dat er voor een deel verharding over Israël is gekomen,
want ik ben ook een Israëliet, uit het zaad Abrahams, van den stam Benjamin.
2God heeft Zijn volk niet verstoten, hetwelk Hij te voren gekend heeft. Of weet gij niet, wat de Schrift zegt van Elia, hoe hij God aanspreekt tegen Israël, zeggende:
En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer; en indien het is uit de werken, zo is het geen genade meer; anderszins is het werk geen werk meer.
Hun tafel worde tot een strik, en tot een val, en tot een aanstoot, en tot een vergelding voor hen.
10Dat hun ogen verduisterd worden, om niet te zien; en verkrom hun rug allen tijd.
11Zo zeg ik dan: Hebben zij gestruikeld, opdat zij vallen zouden? Dat zij verre; maar door hun val is de zaligheid den heidenen geworden, om hen tot jaloersheid te verwekken.
12En indien hun val de rijkdom is der wereld, en hun vermindering de rijkdom der heidenen, hoeveel te meer hun volheid?
18Zo roem niet tegen de takken; en indien gij daartegen roemt, gij draagt den wortel niet, maar de wortel u.
19Gij zult dan zeggen: De takken zijn afgebroken, opdat ik zou ingeënt worden.
20Het is wel; zij zijn door ongeloof afgebroken, en gij staat door het geloof. Zijt niet hooggevoelende, maar vrees.
21Want is het, dat God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, zie toe, dat Hij ook mogelijk u niet spare.
22Zie dan de goedertierenheid en de strengheid van God; de strengheid wel over degenen, die gevallen zijn, maar de goedertierenheid over u, indien gij in de goedertierenheid blijft; anderszins zult ook gij afgehouwen worden.
Maar ook zij, indien zij in het ongeloof niet blijven, zullen ingeënt worden; want God is machtig om dezelve weder in te enten.
24Want indien gij afgehouwen zijt uit den olijfboom, die van nature wild was, en tegen nature in den goeden olijfboom ingeënt; hoeveel te meer zullen deze, die natuurlijke takken zijn, in hun eigen olijfboom geënt worden?
25Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt, bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is,