Zevende boetpsalm
1 Een psalm van David.
HEERE, luister naar mijn gebed,
neem mijn smeekbeden ter ore.
Verhoor mij naar Uw trouw,
naar Uw gerechtigheid.
2 Ga niet in het gericht met Uw dienaar,
want niemand die leeft,
is voor Uw aangezicht rechtvaardig.
3 Want de vijand vervolgt mijn ziel,
hij vertrapt mijn leven op de grond;
hij doet mij wonen in duistere oorden,
zoals zij die allang dood zijn.
4 Daarom is mijn geest in mij bezweken,
mijn hart is ontzet in mijn binnenste.
5 Ik denk aan de dagen vanouds,
ik overdenk al Uw daden,
ik overpeins de werken van Uw handen.
6 Ik spreid mijn handen naar U uit,
mijn ziel ligt voor U als een dorstig land. Sela
7 Verhoor mij spoedig, HEERE,
mijn geest bezwijkt;
verberg Uw aangezicht niet voor mij,
want ik zou aan hen gelijk zijn die in de kuil neerdalen.
8 Doe mij in de morgen Uw goedertierenheid horen,
want ik vertrouw op U;
maak mij de weg bekend die ik te gaan heb,
want tot U hef ik mijn ziel op.
9 Red mij van mijn vijanden, HEERE,
bij U schuil ik.
10 Leer mij Uw welbehagen te doen,
want U bent mijn God.
Laat Uw goede Geest mij leiden
in een geëffend land.
11 HEERE, maak mij levend, omwille van Uw Naam,
leid mijn ziel uit de benauwdheid, om Uw gerechtigheid.
12 Verdelg mijn vijanden om Uw goedertierenheid,
breng allen om die mijn ziel benauwen,
want ik ben Uw dienaar.
Gebed om haastige verlossing van de vijanden
1 EEN psalm van David.
O HEERE, hoor mijn gebed, neig de oren tot mijn smekingen; verhoor mij naar Uw waarheid, naar Uw gerechtigheid.
2 En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn.
3 Want de vijand vervolgt mijn ziel, hij vertreedt mijn leven ter aarde; hij legt mij in duisternissen, als degenen, die over lang dood zijn.
4 Daarom wordt mijn geest overstelpt in mij, mijn hart is verbaasd in het midden van mij.
5 Ik gedenk aan de dagen van ouds; ik overleg al Uw daden; ik spreek bij mijzelven van de werken Uwer handen.
6 Ik breid mijn handen uit tot U; mijn ziel is voor U als een dorstig land. Sela!
7 Verhoor mij haastelijk, HEERE, mijn geest bezwijkt; verberg Uw aangezicht niet van mij, want ik zou gelijk worden dengenen, die in den kuil dalen.
8 Doe mij Uw goedertierenheid in den morgenstond horen, want ik betrouw op U; maak mij bekend den weg, dien ik te gaan heb, want ik hef mijn ziel tot U op.
9 Red mij, HEERE, van mijn vijanden; bij U schuil ik.
10 Leer mij Uw welbehagen doen, want Gij zijt mijn God; Uw goede Geest geleide mij in een effen land.
11 O HEERE, maak mij levend, om Uws Naams wil; voer mijn ziel uit de benauwdheid, om Uw gerechtigheid.
12 En roei mijn vijanden uit, om Uw goedertierenheid, en breng hen om, allen, die mijn ziel beangstigen; want ik ben Uw knecht.