BOEK VIJF
Danklied voor verlossing uit allerlei nood
1 Loof de HEERE, want Hij is goed,
want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
2 Laten zo spreken wie de HEERE verlost heeft,
die Hij verlost heeft uit de hand van de tegenstanders,
3 en die Hij uit de landen bijeengebracht heeft,
van het oosten en van het westen, van het noorden en van de zee.

4 Er waren er die dwaalden in de woestijn, op een weg door de wildernis,
een stad om te wonen vonden zij niet.
5 Zij waren hongerig, ja , ook dorstig,
hun ziel was in hen bezweken.

6 Maar toen zij in hun benauwdheid tot de HEERE riepen,
redde Hij hen uit hun angsten.
7 Hij leidde hen op een rechte weg,
zodat zij naar een stad konden gaan om te wonen.

8 Laten zij de HEERE loven om Zijn goedertierenheid
en om Zijn wonderen voor de mensenkinderen.
9 Want Hij heeft de dorstige ziel verzadigd
en de hongerige ziel met het goede vervuld.

10 Er waren er die in duisternis en in de schaduw van de dood zaten,
gevangen in ellende en ijzer.
11 Want zij waren ongehoorzaam geweest aan de woorden van God
en hadden de raad van de Allerhoogste verworpen.
12 Daarom vernederde Hij hun hart door moeite,
zij struikelden en er was geen helper.

13 Maar toen zij in hun benauwdheid tot de HEERE riepen,
verloste Hij hen uit hun angsten.
14 Hij leidde hen uit de duisternis en de schaduw van de dood
en verscheurde hun banden.

15 Laten zij de HEERE loven om Zijn goedertierenheid
en om Zijn wonderen voor de mensenkinderen.
16 Want Hij heeft de bronzen deuren opengebroken
en de ijzeren grendels stukgebroken.

17 Er waren dwazen die om hun weg vol overtreding
en om hun ongerechtigheden gekweld werden.
18 Hun ziel had een afschuw van al het voedsel,
zij waren tot aan de poorten van de dood gekomen.

19 Maar toen zij in hun benauwdheid tot de HEERE riepen,
verloste Hij hen uit hun angsten.
20 Hij zond Zijn woord uit, genas hen
en bevrijdde hen uit hun graf kuilen.

21 Laten zij de HEERE loven om Zijn goedertierenheid
en om Zijn wonderen voor de mensenkinderen.
22 Laten zij lofoffers brengen
en met gejuich van Zijn werken vertellen.

23 Er zijn er die met schepen op zee varen
en handeldrijven op de grote wateren.
24 Zíj zien de werken van de HEERE
en Zijn wonderen in de diepte.

25 Wanneer Hij spreekt,
doet Hij een stormwind opsteken,
die haar golven hoog opheft.
26 Ze rijzen op naar de hemel,
ze dalen neer in de diepe wateren;
hun ziel smelt weg van ellende.
27 Zij wankelen en waggelen als een dronken man,
al hun wijsheid wordt verslonden.

28 Maar toen zij in hun benauwdheid tot de HEERE riepen,
leidde Hij hen uit hun angsten.
29 Hij brengt de storm tot stilte,
zodat hun golven zwijgen.
30 Dan zijn zij verblijd, omdat de wateren gestild zijn
en Hij hen naar de haven van hun wens leidde.

31 Laten zij de HEERE loven om Zijn goedertierenheid
en om Zijn wonderen voor de mensenkinderen.
32 Laten zij Hem roemen in de bijeenkomst van het volk
en op de zetels van de oudsten Hem loven.

33 Hij maakt rivieren tot een woestijn,
waterbronnen tot dorstig land,
34 vruchtbaar land tot een zoutvlakte,
vanwege de slechtheid van zijn bewoners.

35 Hij maakt de woestijn tot een waterpoel,
het dorre land tot waterbronnen.
36 Daar doet Hij de hongerigen verblijven,
zij stichten een stad om te wonen.

37 Zij zaaien akkers in en planten wijngaarden,
die een rijke oogst aan vruchten opbrengen.
38 Hij zegent hen, zodat zij zeer talrijk worden,
hun vee vermindert Hij niet.
39 Daarna verminderen zij wel en gaan zij gebukt
onder verdrukking, onheil en verdriet.

40 Hij stort verachting uit over de edelen
en doet hen dwalen in een woestenij, waar geen weg is.
41 Maar de arme zet Hij uit de ellende in een veilige vesting,
Hij maakt de gezinnen talrijk als kudden.

42 De oprechten zien het en zijn verblijd,
maar alle ongerechtigheid sluit haar mond.
43 Wie is wijs? Laat hij op deze dingen letten,
en de goedertierenheid van de HEERE aandachtig opnemen.
Danklied van de verlosten
1 LOOFT den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
2 Dat zulks de bevrijden des HEEREN zeggen, die Hij van de hand der wederpartijders bevrijd heeft.
3 En die Hij uit de landen verzameld heeft, van het oosten en van het westen, van het noorden en van de zee.
4 Die in de woestijn dwaalden, in een weg der wildernis, die geen stad ter woning vonden;
5 Zij waren hongerig, ook dorstig; hun ziel was in hen overstelpt.
6 Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, heeft Hij hen gered uit hun angsten;
7 En Hij leidde hen op een rechten weg, om te gaan tot een stad ter woning.
8 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen;
9 Want Hij heeft de dorstige ziel verzadigd, en de hongerige ziel met goed vervuld;
10 Die in duisternis en de schaduw des doods zaten, gebonden met verdrukking en ijzer;
11 Omdat zij wederspannig waren geweest tegen Gods geboden, en den raad des Allerhoogsten onwaardiglijk verworpen hadden.
12 Waarom Hij hun het hart door zwarigheid vernederd heeft; zij zijn gestruikeld, en er was geen helper.
13 Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten.
14 Hij voerde hen uit de duisternis en de schaduw des doods, en Hij brak hun banden.
15 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen;
16 Want Hij heeft de koperen deuren gebroken, en de ijzeren grendelen in stukken gehouwen.
17 De zotten worden om den weg hunner overtreding, en om hun ongerechtigheden geplaagd;
18 Hun ziel gruwelde van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods gekomen.
19 Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten.
20 Hij zond Zijn woord uit, en heelde hen, en rukte hen uit hun kuilen.
21 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen;
22 En dat zij lofofferen offeren, en met gejuich Zijn werken vertellen.
23 Die met schepen ter zee afvaren, handel doende op grote wateren;
24 Die zien de werken des HEEREN, en Zijn wonderwerken in de diepte.
25 Als Hij spreekt, zo doet Hij een stormwind opstaan, die haar golven omhoog verheft.
26 Zij rijzen op naar den hemel; zij dalen neder tot in de afgronden; hun ziel versmelt van angst.
27 Zij dansen en waggelen als een dronken man, en al hun wijsheid wordt verslonden.
28 Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, zo voerde Hij hen uit hun angsten.
29 Hij doet den storm stilstaan, zodat hun golven stilzwijgen.
30 Dan zijn zij verblijd, omdat zij gestild zijn, en dat Hij hen tot de haven hunner begeerte geleid heeft.
31 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen;
32 En Hem verhogen in de gemeente des volks, en in het gestoelte der oudsten Hem roemen.
33 Hij stelt de rivieren tot een woestijn, en watertochten tot een dorstig land .
34 Het vruchtbaar land tot zouten grond , om de boosheid dergenen, die daarin wonen.
35 Hij stelt de woestijn tot een waterpoel, en het dorre land tot watertochten.
36 En Hij doet de hongerigen aldaar wonen, en zij stichten een stad ter woning;
37 En bezaaien akkers, en planten wijngaarden, die inkomende vrucht voortbrengen.
38 En Hij zegent hen, zodat zij zeer vermenigvuldigen, en hun vee vermindert Hij niet.
39 Daarna verminderen zij, en komen ten onder, door verdrukking, kwaad en droefenis.
40 Hij stort verachting uit over de prinsen, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is.
41 Maar Hij brengt den nooddruftige uit de verdrukking in een hoog vertrek, en maakt de huisgezinnen als kudden.
42 De oprechten zien het, en zijn verblijd, maar alle ongerechtigheid stopt haar mond.
43 Wie is wijs? Die neme deze dingen waar; en dat zij verstandelijk letten op de goedertierenheden des HEEREN.