Van Adam tot Abraham
1 Adam, Seth, Enos,
2 Kenan, Mahalaleël, Jered,
3 Henoch, Methusalach, Lamech,
4 Noach, Sem, Cham en Jafeth.
5 De zonen van Jafeth waren Gomer, Magog, Madai, Javan, Tubal, Mesech en Tiras.
6 De zonen van Gomer waren Askenaz, Difath en Togarma.
7 En de zonen van Javan waren Elisa en Tarsisa, Chittim en Dodanim.
8 De zonen van Cham waren Cusj en Mizraïm, Put en Kanaän.
9 De zonen van Cusj waren Seba, Havila, Sabta, Raëma en Sabtecha. En de zonen van Raëma waren Sjeba en Dedan.
10 Cusj verwekte Nimrod; deze begon een geweldenaar op aarde te worden.
11 En Mizraïm verwekte de Ludieten, de Anamieten, de Lehabieten, de Naftuchieten,
12 de Pathrusieten, de Kasluchieten – uit wie de Filistijnen voortgekomen zijn – en de Kaftorieten.
13 Kanaän verwekte Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth,
14 en de Jebusiet, de Amoriet, de Girgasiet,
15 de Heviet, de Arkiet, de Siniet,
16 de Arvadiet, de Zemariet en de Hamathiet.
17 De zonen van Sem waren Elam, Assur, Arfachsad, Lud, Aram, Uz, Hul, Gether en Mesech.
18 Arfachsad verwekte Selah, en Selah verwekte Heber.
19 Bij Heber werden twee zonen geboren. De naam van de ene was Peleg, omdat in zijn dagen de aarde verdeeld werd, en de naam van zijn broer was Joktan.
20 Joktan verwekte Almodad, Selef, Hazarmavet, Jerah,
21 Hadoram, Uzal en Dikla,
22 Ebal, Abimaël en Sjeba,
23 Ofir, Havila en Jobab. Zij waren allen zonen van Joktan.
24 Sem, Arfachsad, Selah,
25 Heber, Peleg, Rehu,
26 Serug, Nahor, Terah,
27 Abram, dat is Abraham.
De nakomelingen van Abraham
28 De zonen van Abraham waren Izak en Ismaël.
29 Dit zijn hun afstammelingen: de eerstgeborene van Ismaël was Nebajoth, en vervolgens Kedar, Adbeël en Mibsam,
30 Misma en Duma, Massa, Hadad en Tema,
31 Jetur, Nafis en Kedma. Dit zijn de zonen van Ismaël.
32 De zonen van Ketura, de bijvrouw van Abraham: zij baarde Zimran, Joksan, Medan, Midian, Jisbak en Suah. De zonen van Joksan waren Sjeba en Dedan.
33 De zonen van Midian waren Efa, Efer, Henoch, Abida en Eldaä. Zij allen waren zonen van Ketura.
34 Abraham verwekte Izak. De zonen van Izak waren Ezau en Israël.
De nakomelingen van Ezau
35 De zonen van Ezau waren Elifaz, Rehuel, Jeüs, Jaëlam en Korach.
36 De zonen van Elifaz waren Teman, Omar, Zefi, Gaëtam, Kenaz, Timna en Amalek.
37 De zonen van Rehuel waren Nahath, Zerah, Samma en Mizza.
38 De zonen van Seïr waren Lotan, Sobal, Zibeon, Ana, Dison, Ezer en Disan.
39 De zonen van Lotan waren Hori en Homam, en de zuster van Lotan was Timna.
40 De zonen van Sobal waren Aljan, Manahath, Ebal, Sefi en Onam. De zonen van Zibeon waren Aja en Ana.
41 De zoon van Ana was Dison. De zonen van Dison waren Hamran, Esban, Jithran en Cheran.
42 De zonen van Ezer waren Bilhan, Zaävan en Jaäkan. De zonen van Disan waren Uz en Aran.
De koningen van Edom
43 Dit zijn de koningen die geregeerd hebben in het land Edom, voordat er een koning over de Israëlieten regeerde: Bela, de zoon van Beor; en de naam van zijn stad was Dinhaba.
44 Bela stierf, en in zijn plaats regeerde Jobab, een zoon van Zerah, van Bozra.
45 Jobab stierf, en Husam, uit het land van de Temanieten, regeerde in zijn plaats.
46 Husam stierf, en in zijn plaats regeerde Hadad, de zoon van Bedad, die de Midianieten in het veld van Moab versloeg; en de naam van zijn stad was Avith.
47 Hadad stierf, en Samla, uit Masreka, regeerde in zijn plaats.
48 Samla stierf, en Saul, van Rehoboth aan de rivier, regeerde in zijn plaats.
49 Saul stierf, en Baäl-Hanan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats.
50 Baäl-Hanan stierf, en Hadad regeerde in zijn plaats. De naam van zijn stad was Pahi, en de naam van zijn vrouw was Mehetabeël, dochter van Matred, de dochter van Mezahab.
51 Toen Hadad stierf, werden stamhoofden in Edom: het stamhoofd Timna, het stamhoofd Alja, het stamhoofd Jetheth,
52 het stamhoofd Oholibama, het stamhoofd Ela, het stamhoofd Pinon,
53 het stamhoofd Kenaz, het stamhoofd Teman, het stamhoofd Mibzar,
54 het stamhoofd Magdiël, en het stamhoofd Iram. Dit zijn de stamhoofden van Edom.
Stamboom van Adam tot Izak
1 ADAM, Seth, Enos,
2 Kenan, Mahalal-el, Jered,
3 Henoch, Methusalah, Lamech,
4 Noach, Sem, Cham en Jafeth.
5 De kinderen van Jafeth waren Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en Mesech, en Tiras.
6 En de kinderen van Gomer waren Askenaz, en Difath, en Thogarma.
7 En de kinderen van Javan waren Elisa en Tharsisa, de Chittieten en Dodanieten.
8 De kinderen van Cham waren Cusch en Mitsraïm, Put, en Kanaän.
9 En de kinderen van Cusch waren Seba, en Havila, en Sabta, en Raëma, en Sabtecha; en de kinderen van Raëma waren Scheba en Dedan.
10 Cusch nu gewon Nimrod; die begon geweldig te zijn op aarde.
11 En Mitsraïm gewon de Ludieten, en de Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten,
12 En de Pathrusieten, en de Casluchieten, (van welke de Filistijnen zijn voortgekomen) en de Cafthorieten.
13 Kanaän nu gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth,
14 En den Jebusiet, en den Amoriet, en den Girgasiet,
15 En den Heviet, en den Arkiet, en den Siniet,
16 En den Arvadiet, en den Zemariet, en den Hamathiet.
17 De kinderen van Sem waren Elam, en Assur, en Arfachsad, en Lud, en Aram, en Uz, en Hul, en Gether, en Mesech.
18 Arfachsad nu gewon Selah, en Selah gewon Heber.
19 Aan Heber nu zijn twee zonen geboren; de naam des enen was Peleg, omdat in zijn dagen het aardrijk verdeeld is, en de naam zijns broeders was Joktan.
20 En Joktan gewon Almodad, en Selef, en Hazarmaveth, en Jerah,
21 En Hadoram, en Uzal, en Dikla,
22 En Ebal, en Abimaël, en Scheba,
23 En Ofir, en Havila, en Jobab. Alle dezen waren zonen van Joktan.
24 Sem, Arfachsad, Selah,
25 Heber, Peleg, Rehu,
26 Serug, Nahor, Terah,
27 Abram; die is Abraham.
28 De kinderen van Abraham waren Izak en Ismaël.
29 Dit zijn hun geboorten: de eerstgeborene van Ismaël was Nebajoth, en Kedar, en Adbeël, en Mibsam,
30 Misma en Duma, Massa, Hadad en Thema,
31 Jetur, Nafis, en Kedma; deze zijn de kinderen van Ismaël.
32 De kinderen nu van Ketura, Abrahams bijwijf: die baarde Zimram, en Joksan, en Medan, en Midian, en Isbak, en Suah. En de kinderen van Joksan waren Scheba en Dedan.
33 De kinderen van Midian nu waren Efa, en Efer, en Henoch, en Abida, en Eldaä. Die allen waren zonen van Ketura.
34 Abraham nu gewon Izak. De zonen van Izak waren Ezau en Israël.
Stamboom der Edomieten
35 En de kinderen van Ezau: Elifaz, Rehuel, en Jehus, en Jaëlam, en Korah.
36 De kinderen van Elifaz waren Theman, en Omar, Zefi, en Gaëtham, Kenaz, en Timna, en Amalek.
37 De kinderen van Rehuel waren Nahath, Zerah, Samma en Mizza.
38 De kinderen van Seïr nu waren Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana, en Dison, en Ezer, en Disan.
39 De kinderen van Lotan nu waren Hori en Homam; en de zuster van Lotan was Timna.
40 De kinderen van Sobal waren Aljan, en Manahath, en Ebal, Sefi en Onam; en de kinderen van Zibeon waren Aja en Ana.
41 De kinderen van Ana waren Dison; en de zonen van Dison waren Hamram, en Esban, en Jithran, en Cheran.
42 De kinderen van Ezer waren Bilhan, en Zaävan, en Jaäkan. De kinderen van Disan waren Uz en Aran.
43 Dit nu zijn de koningen, die geregeerd hebben in het land van Edom, eer er een koning regeerde over de kinderen Israëls: Bela, de zoon van Beor; en de naam zijner stad was Dinhaba.
44 En Bela stierf, en Jobab regeerde in zijn plaats, een zoon van Zerah, van Bozra.
45 En Jobab stierf, en Husam, uit het land der Themanieten, regeerde in zijn plaats.
46 En Husam stierf, en Hadad, de zoon van Bedad, regeerde in zijn plaats, die de Midianieten in het veld van Moab versloeg; en de naam zijner stad was Avith.
47 En Hadad stierf, en Samla, van Masreka, regeerde in zijn plaats.
48 En Samla stierf, en Saul, van Rehoboth aan de rivier, regeerde in zijn plaats.
49 En Saul stierf, en Baäl-Hanan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats.
50 Als Baäl-Hanan stierf, zo regeerde Hadad in zijn plaats, en de naam zijner stad was Pahi, en de naam zijner huisvrouw was Mehetabeël, de dochter van Matred, dochter van Mee-sahab.
51 Toen Hadad stierf, zo werden vorsten in Edom: de vorst Timna, de vorst Alja, de vorst Jetheth,
52 De vorst Aholi-bama, de vorst Ela, de vorst Pinon,
53 De vorst Kenaz, de vorst Theman, de vorst Mibzar,
54 De vorst Magdiël, de vorst Iram. Dezen waren de vorsten van Edom.