Danklied van een verloste
1 Ik heb de HEERE lief,
want Hij hoort mijn stem, mijn smeekbeden.
2 Want Hij neigt Zijn oor tot mij,
daarom zal ik Hem al mijn dagen aanroepen.

3 Banden van de dood hadden mij omvangen,
angsten van het graf hadden mij getroffen,
ik ondervond benauwdheid en verdriet.
4 Maar ik riep de Naam van de HEERE aan:
Och HEERE, bevrijd mijn ziel!

5 De HEERE is genadig en rechtvaardig,
onze God is een Ontfermer.
6 De HEERE bewaart de eenvoudigen;
ik was uitgeteerd, maar Hij heeft mij verlost.

7 Mijn ziel, keer terug tot uw rust,
want de HEERE is goed voor u geweest.
8 Ja, U, HEERE , hebt mijn ziel immers gered van de dood,
mijn ogen van tranen, mijn voet van struikelen.

9 Ik zal wandelen voor het aangezicht van de HEERE
in de landen der levenden.
10 Ik heb geloofd, daarom spreek ik.
Ík ben zeer verdrukt geweest.
11 Ík zei, in mijn haast:
Alle mensen zijn leugenaars.

12 Wat zal ik de HEERE vergelden
voor al Zijn weldaden, die Hij mij bewees ?
13 Ik zal de beker van het heil heffen
en de Naam van de HEERE aanroepen.
14 Mijn geloften zal ik aan de HEERE nakomen,
nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk.

15 Kostbaar is in de ogen van de HEERE
de dood van Zijn gunstelingen.
16 Och HEERE, voorzeker, ik ben Uw dienaar,
ik ben Uw dienaar, een zoon van Uw dienares;
U hebt mijn boeien losgemaakt.

17 Ik zal U een offer van dankzegging brengen
en de Naam van de HEERE aanroepen.
18 Mijn geloften zal ik aan de HEERE nakomen,
nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk,
19 in de voorhoven van het huis van de HEERE,
in uw midden, Jeruzalem.

Halleluja!
Danklied van een verloste
1 Ik heb lief, want de Heere hoort mijn stem, mijn smekingen;
2 Want Hij neigt Zijn oor tot mij, daarom zal ik Hem in mijn dagen aanroepen.
3 De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis.
4 Maar ik riep de Naam des Heeren aan, zeggende : Och, Heere! bevrijd mijn ziel.
5 De Heere is genadig en rechtvaardig, en onze God is ontfermende.
6 De Heere bewaart de eenvoudigen; ik was uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost.
7 Mijn ziel! keer weer tot uw rust, want de Heere heeft aan u welgedaan.
8 Want Gij, Heere! hebt mijn ziel gered van de dood, mijn ogen van tranen, mijn voet van aanstoot.
9 Ik zal wandelen voor het aangezicht des Heeren, in de landen der levenden.
10 Ik heb geloofd, daarom sprak ik. Ik ben zeer bedrukt geweest.
11 Ik zeide in mijn haasten: Alle mensen zijn leugenaars.
12 Wat zal ik de Heere vergelden voor al Zijn weldaden, aan mij bewezen ?
13 Ik zal de beker der verlossingen opnemen, en de Naam des Heeren aanroepen.
14 Mijn geloften zal ik de Heere betalen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk.
15 Kostbaar is in de ogen des Heeren de dood van Zijn gunstgenoten.
16 Och, Heere! zeker ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, een zoon van Uw dienstmaagd; Gij hebt mijn banden losgemaakt.
17 Ik zal U offeren een offerande van dankzegging, en de Naam des Heeren aanroepen.
18 Ik zal mijn geloften de Heere betalen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk;
19 In de voorhoven van het huis des Heeren, in het midden van u, o Jeruzalem! Hallelujah!