Vervolg van Psalm 9: Gebed in bange tijden
1 HEERE, waarom blijft U van verre staan?
Waarom verbergt U Zich in tijden van benauwdheid?
2 Fel en hoogmoedig achtervolgt de goddeloze de ellendige.
Laat hen gegrepen worden in de listige plannen die zij bedacht hebben!

3 Want de goddeloze beroemt zich over zijn hartenwens;
hij zegent de hebzuchtige, hij lastert de HEERE.
4 De goddeloze, met zijn neus trots omhoog, onderzoekt niet.
Al zijn gedachten zijn: Er is geen God!

5 Zijn wegen bezorgen te allen tijde verdriet.
Uw oordelen gaan hem te hoog, hij houdt ze ver van zich;
al zijn tegenstanders blaast hij weg.
6 Hij zegt in zijn hart: Ik zal niet wankelen,
want van generatie op generatie zal mij geen onheil treffen.

7 Zijn mond is vol vervloeking, bedrog en list,
onder zijn tong is kwaad en onrecht.
8 Hij ligt in een hinderlaag in de dorpen,
op verborgen plaatsen doodt hij de onschuldige,
zijn ogen loeren op de arme.

9 Hij ligt in een hinderlaag op een verborgen plaats,
zoals een leeuw in zijn schuilplaats;
hij ligt in een hinderlaag om de ellendige te overvallen,
hij overvalt de ellendige als hij hem in zijn net trekt.
10 Hij duikt neer, hij bukt zich,
en de arme valt in zijn sterke poten .
11 Hij zegt in zijn hart: God heeft het vergeten,
Hij heeft Zijn aangezicht verborgen,
Hij ziet het in eeuwigheid niet.

12 Sta op, HEERE God, hef Uw hand op,
vergeet de ellendigen niet.
13 Waarom lastert de goddeloze God?
Waarom zegt hij in zijn hart: U zult geen rekenschap eisen?

14 Ú ziet het wél , want U aanschouwt de moeite en het verdriet,
opdat men het in Uw hand geeft;
op Ú verlaat de arme zich,
U bent geweest een Helper van de wees.

15 Breek de arm van de goddeloze en de kwaaddoener,
eis rekenschap van hem over zijn goddeloosheid, tot U er niets meer van vindt.
de heidenvolken zijn uit Zijn land verdwenen.

17 U hebt de wens van de zachtmoedigen gehoord, HEERE,
U zult hun hart versterken, Uw oor zal er acht op slaan
18 om de wees en de verdrukte recht te doen.
Dan zal een aardse sterveling voortaan geen geweld meer bedrijven.
Gebed om beteugeling der overmoedige boosheid
1 O Heere! waarom staat Gij van verre? waarom verbergt Gij U in tijden van benauwdheid?
2 De goddeloze vervolgt verhit in hoogmoed de ellendige; laat hen gegrepen worden in de raadslagen, die zij bedacht hebben.
3 Want de goddeloze roemt over de wens zijner ziel; hij zegent de gierigaard, hij lastert de Heere.
4 De goddeloze, gelijk hij zijn neus omhoog steekt, onderzoekt niet; al zijn gedachten zijn, dat er geen God is.
5 Zijn wegen maken te allen tijde smart; Uw oordelen zijn een hoogte, verre van hem; al zijn tegenpartijders, die blaast hij aan.
6 Hij zegt in zijn hart: Ik zal niet wankelen; want ik zal van geslacht tot geslacht in geen kwaad zijn.
7 Zijn mond is vol van vloek, en bedriegerijen, en list; onder zijn tong is moeite en ongerechtigheid.
8 Hij zit in de hinderlaag der dorpen, in verborgen plaatsen doodt hij de onschuldige; zijn ogen verbergen zich tegen de arme.
9 Hij legt lagen in een verborgen plaats, gelijk een leeuw in zijn hol; hij legt lagen, om de ellendige te roven; hij rooft de ellendige, als hij hem trekt in zijn net.
10 Hij duikt ineen, hij buigt zich; en de arme hoop valt in zijn sterke poten .
11 Hij zegt in zijn hart: God heeft het vergeten, Hij heeft Zijn aangezicht verborgen, Hij ziet niet in eeuwigheid.
12 Sta op, Heere God! hef Uw hand op, vergeet de ellendigen niet.
13 Waarom lastert de goddeloze God? zegt in zijn hart: Gij zult het niet zoeken?
14 Gij ziet het immers ; want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geve; op U verlaat zich de arme, Gij zijt geweest een Helper van de wees.
15 Breek de arm van de goddeloze en boze; zoek zijn goddeloosheid, totdat Gij haar niet vindt.
16 De Heere is Koning eeuwig en altoos; de heidenen zijn vergaan uit Zijn land.
17 Heere! Gij hebt de wens der zachtmoedigen gehoord; Gij zult hun hart sterken, Uw oor zal opmerken;
18 Om de wees en verdrukte recht te doen; opdat een mens van de aarde niet meer voortvare geweld te bedrijven.