Waarschuwing tegen valse profeten
1 Als in uw midden een profeet opstaat of iemand die dromen heeft, en u een teken of wonder geeft,
2 en dat teken of dat wonder waarvan hij tot u gesproken had, komt en hij zegt: Laten we achter andere goden aan gaan, die u niet kent, en laten we die dienen,
3 luister dan niet naar de woorden van die profeet of naar hem die die dromen heeft! Want de HEERE, uw God, stelt u dan op de proef om te weten of u de HEERE, uw God, liefhebt met heel uw hart en met heel uw ziel.
4 Achter de HEERE, uw God, moet u aan gaan, Hem moet u vrezen, Zijn geboden moet u in acht nemen en Zijn stem gehoorzamen; Hem moet u dienen en u aan Hem vasthouden.
5 En die profeet of hij die die dromen heeft, moet gedood worden, omdat hij heeft opgeroepen afvallig te worden aan de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte heeft geleid en u uit het slavenhuis verlost heeft; en omdat hij u wilde afbrengen van de weg die de HEERE, uw God, u geboden heeft daarop te gaan. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen.
6 Wanneer uw broer, de zoon van uw moeder, of uw zoon, of uw dochter, of uw innig geliefde vrouw, of uw boezemvriend u in het geheim aanspoort door te zeggen: Laten we andere goden gaan dienen, die u niet kent, u niet en ook uw vaderen niet,
7 uit de goden van de volken die rondom u zijn, dicht bij u of ver bij u vandaan, van het ene einde van de aarde tot het andere einde van de aarde,
8 bewillig er dan niet in en luister niet naar hem! Laat uw oog hem niet ontzien, heb geen medelijden en houd hem niet verborgen.
9 Integendeel, u moet hem zeker doden. Eerst moet uw eigen hand zich tegen hem keren om hem ter dood te brengen, daarna de hand van heel het volk.
10 U moet hem met stenen stenigen zodat hij sterft, omdat hij heeft geprobeerd u af te brengen van de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, heeft geleid.
11 Heel Israël zal het horen en bevreesd zijn, en een dergelijke wandaad niet meer in uw midden verrichten.
12 Als u over een van uw steden die de HEERE, uw God, u geeft om er te wonen, hoort zeggen:
13 Er zijn mannen, verdorven lieden, uit uw midden voortgekomen en zij hebben de inwoners van hun stad verleid door te zeggen: Laten we andere goden gaan dienen, die u niet kent,
14 dan moet u het onderzoeken, grondig uitzoeken en goed navragen. En zie, is het de waarheid, staat de zaak vast, is zo'n gruwelijke daad in uw midden gedaan,
15 dan moet u de inwoners van die stad geheel en al slaan met de scherpte van het zwaard, door haar met alles wat erin is, ook haar vee, met de scherpte van het zwaard met de ban te slaan.
16 Al haar buit moet u op het midden van haar marktplein bijeenbrengen, en vervolgens moet u de stad en al haar buit met vuur verbranden, als een offer dat geheel verteerd wordt voor de HEERE, uw God. Ze moet eeuwig een ruïne blijven en mag nooit herbouwd worden,
17 en niets van datgene waarop de ban rust, mag u zelf houden. Dan zal de HEERE Zijn brandende toorn laten varen en u barmhartigheid geven, Zich over u ontfermen en u talrijk maken, zoals Hij aan uw vaderen gezworen heeft te zullen doen
18 als u de stem van de HEERE, uw God, gehoorzaamt, door al Zijn geboden die ik u heden gebied, in acht te nemen, en door te doen wat juist is in de ogen van de HEERE, uw God.
Waarschuwing tegen valse profeten
1 Wanneer een profeet, of dromen-dromer, in het midden van u zal opstaan, en u een teken of wonder geven;
2 En dat teken of dat wonder komt, dat hij tot u gesproken had, zeggende: Laat ons andere goden, die gij niet gekend hebt, navolgen en hen dienen;
3 Gij zult naar de woorden van die profeet, of naar die dromen-dromer niet horen; want de Heere, uw God, beproeft u, om te weten, of gij de Heere, uw God, liefhebt met uw ganse hart en met uw ganse ziel.
4 De Heere, uw God, zult gij navolgen, en Hem vrezen, en Zijn geboden zult gij houden, en Zijn stem gehoorzaam zijn, en Hem dienen, en Hem aanhangen.
5 En die profeet, of dromen-dromer, zal gedood worden; want hij heeft tot een afval gesproken tegen de Heere, uw God, Die u uit Egypteland heeft uitgevoerd, en u uit het diensthuis verlost; om u af te drijven van de weg, die u de Heere, uw God, geboden heeft, om daarin te wandelen. Zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen.
6 Wanneer uw broeder, de zoon van uw moeder, of uw zoon, of uw dochter, of de vrouw van uw schoot, of uw vriend, die als uw ziel is, u zal aanporren in het heimelijke, zeggende: Laat ons gaan, en andere goden dienen, die gij niet gekend hebt, gij noch uw vaderen;
7 Van de goden der volken, die rondom u zijn, nabij u, of ver van u, van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde;
8 Zo zult gij hem niet ter wille zijn, en naar hem niet horen; ook zal uw oog hem niet sparen, en gij zult u niet ontfermen, noch hem verbergen;
9 Maar gij zult hem zeker doodslaan; uw hand zal eerst tegen hem zijn, om hem te doden, en daarna de hand van het ganse volk.
10 En gij zult hem met stenen stenigen, dat hij sterft; want hij heeft gezocht u af te drijven van de Heere, uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgevoerd heeft.
11 Opdat gans Israël het hore en vreze, en niet voortvare te doen naar dit boze stuk in het midden van u.
12 Wanneer gij van een van uw steden, die de Heere, uw God, u geeft, om aldaar te wonen, zult horen zeggen:
13 Er zijn mannen, Belials-kinderen, uit het midden van u uitgegaan, en hebben de inwoners van hun stad aangedreven, zeggende: Laat ons gaan, en andere goden dienen, die gij niet gekend hebt;
14 Zo zult gij onderzoeken, en naspeuren, en wel navragen; en ziet, het is de waarheid, de zaak is zeker, zulk een gruwel is in het midden van u gedaan;
15 Zo zult gij de inwoners van die stad geheel slaan met de scherpte des zwaards, verbannende haar, en alles, wat daarin is, ook haar beesten, met de scherpte des zwaards.
16 En al haar roof zult gij verzamelen in het midden van haar straat, en de Heere, uw God, die stad en al haar roof geheel met vuur verbranden; en zij zal een steenhoop zijn voor eeuwig, zij zal niet weer gebouwd worden.
17 Ook zal er niets van het verbannene aan uw hand kleven, opdat de Heere Zich wende van de hitte van Zijn toorn, en u geve barmhartigheid, en Zich uwer erbarme, en u vermenigvuldige, zoals Hij uw vaderen gezworen heeft;
18 Wanneer gij de stem van de Heere, uw God, zult gehoorzaam zijn, om te houden al Zijn geboden, die ik u heden gebied, om te doen wat recht is in de ogen van de Heere, uw God.