Dood van Saul en zijn drie zonen
1 En de Filistijnen streden tegen Israël, en de mannen van Israël vluchtten voor de Filistijnen en vielen dodelijk gewond op het gebergte Gilboa.
2 De Filistijnen hielden dicht op Saul en op zijn zonen aan, en de Filistijnen doodden Jonathan, Abinadab en Malchisua, de zonen van Saul.
3 De strijd tegen Saul werd zwaar: de schutters, de mannen met de boog, troffen hem aan, en hij beefde uit angst voor de schutters.
4 Toen zei Saul tegen zijn wapendrager: Trek uw zwaard en doorsteek mij daarmee. Anders komen deze onbesnedenen en drijven zij de spot met mij. Maar zijn wapendrager wilde niet, want hij was zeer bevreesd. Toen nam Saul het zwaard en liet zich erin vallen.
5 Toen zijn wapendrager zag dat Saul dood was, liet ook hij zich in zijn zwaard vallen en stierf hij.
6 Zo stierven Saul, zijn drie zonen en heel zijn huis; tegelijk stierven zij.
7 Toen alle mannen van Israël die in het dal waren, zagen dat zij gevlucht waren en dat Saul en zijn zonen dood waren, verlieten zij hun steden en vluchtten. Daarna kwamen de Filistijnen en gingen er wonen.
8 En het gebeurde de volgende dag, toen de Filistijnen kwamen om de gesneuvelden te plunderen, dat zij Saul en zijn zonen vonden, liggend op het gebergte Gilboa.
9 Zij trokken hem zijn wapenrusting uit en namen zijn hoofd en zijn wapenrusting en stuurden die rond in het land van de Filistijnen, om de boodschap te brengen aan hun afgoden en aan het volk.
10 Zij legden zijn wapenrusting in het huis van hun god en zijn schedel staken zij ergens vast in het huis van Dagon.
11 Toen heel Jabes in Gilead alles hoorde wat de Filistijnen met Saul gedaan hadden,
12 stonden alle strijdbare mannen op en namen zij het lichaam van Saul en de lichamen van zijn zonen weg. Zij brachten die naar Jabes en begroeven hun beenderen onder de eik bij Jabes, en zij vastten zeven dagen.
13 Zo stierf Saul vanwege zijn trouwbreuk, die hij tegenover de HEERE had gepleegd, vanwege het woord van de HEERE, dat hij niet in acht had genomen, en ook omdat hij een dodenbezweerder had geraadpleegd,
14 en niet de HEERE had geraadpleegd. Daarom doodde Hij hem en liet Hij het koningschap overgaan op David, de zoon van Isaï.
Dood van Saul en zijn drie zonen
1 En de Filistijnen streden tegen Israël, en de mannen van Israël vluchtten voor het aangezicht van de Filistijnen, en zij vielen verslagen op het gebergte Gilbóa.
2 En de Filistijnen hielden dicht achter Saul aan en achter zijn zonen; en de Filistijnen sloegen Jónathan, en Abinádab, en Malki-Sua, de zonen van Saul.
3 En de strijd werd zwaar tegen Saul, en de boogschutters troffen hem aan; en hij vreesde zeer voor de schutters.
4 Toen zeide Saul tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard uit en doorsteek mij daarmee, dat misschien deze onbesnedenen niet komen, en met mij de spot drijven. Maar zijn wapendrager wilde niet, want hij vreesde zeer. Toen nam Saul het zwaard, en viel daarin.
5 Toen zijn wapendrager zag, dat Saul dood was, zo viel hij ook in het zwaard en stierf.
6 Alzo stierf Saul en zijn drie zonen; ook zijn ganse huis is tegelijk gestorven.
7 Toen al de mannen van Israël, die in het dal waren, zagen, dat zij gevlucht waren, en dat Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten zij hun steden, en zij vluchtten. Toen kwamen de Filistijnen en woonden daarin.
8 Het geschiedde nu de volgende dag, toen de Filistijnen kwamen om de verslagenen te plunderen, zo vonden zij Saul en zijn zonen, liggende op het gebergte Gilbóa.
9 En zij plunderden hem, en zij namen zijn hoofd en zijn wapens, en zij zonden ze in het land der Filistijnen rondom, om dit te boodschappen aan hun afgoden, en aan het volk.
10 En zij legden zijn wapens in het huis van hun god; en zijn hoofd hechtten zij in het huis van Dagon.
11 Toen geheel Jabes in Gilead hoorde alles, wat de Filistijnen Saul gedaan hadden,
12 Zo maakten zich alle strijdbare mannen op, en zij namen het lichaam van Saul, en de lichamen van zijn zonen, en zij brachten ze te Jabes; en zij begroeven hun beenderen onder een eikenboom te Jabes, en zij vastten zeven dagen.
13 Alzo stierf Saul, in zijn overtreding, waarmee hij overtreden had tegen de Heere, tegen het woord des Heeren, dat hij niet gehouden had; en ook omdat hij de waarzegster gevraagd had, haar zoekende,
14 En de Heere niet gezocht had; daarom doodde Hij hem, en wendde het koninkrijk tot David, de zoon van Isaï.