Het gezicht van den Man met het meetsnoer
1 WEDEROM hief ik mijn ogen op, en ik zag; en ziet, er was een Man, en in Zijn hand was een meetsnoer.
2 En ik zeide: Waar gaat Gij henen? En Hij zeide tot mij: Om Jeruzalem te meten; om te zien, hoe groot haar breedte, en hoe groot haar lengte wezen zal.
3 En ziet, de Engel, Die met mij sprak, ging uit; en een andere engel ging uit, Hem tegemoet.
4 En Hij zeide tot hem: Loop, spreek dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden, vanwege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal.
5 En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige muur rondom; en Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar.
6 Hui, hui, vliedt toch uit het Noorderland, spreekt de HEERE; want Ik heb ulieden uitgebreid naar de vier winden des hemels, spreekt de HEERE.
7 Hui, Sion, ontkomt gij, die woont bij de dochter van Babel.
8 Want zo zegt de HEERE der heirscharen: Na de heerlijkheid over u , heeft Hij Mij gezonden tot die heidenen, die ulieden beroofd hebben; want die ulieden aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan.
9 Want ziet, Ik zal Mijn hand over henlieden bewegen, en zij zullen hunnen knechten een roof wezen. Alzo zult gijlieden weten, dat de HEERE der heirscharen Mij gezonden heeft.
10 Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom, en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de HEERE.
11 En vele heidenen zullen te dien dage den HEERE toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik zal in het midden van u wonen; en gij zult weten, dat de HEERE der heirscharen Mij tot u gezonden heeft.
12 Dan zal de HEERE Juda erven voor Zijn deel, in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen.
13 Zwijg, alle vlees, voor het aangezicht des HEEREN. Want Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning.
Het derde gesichte, namelick, een man met een meet-snoer, afmetende de plaetse des nieuwen Ierusalems, versen 1, 2. mitsgaders aenwijsinge van de groote menichte der inwoonderen deser Stadt, ende hoe dat Godt de selve soude beschermen, 3, etc. daer na worden de Ioden, die noch in Babylonien gebleven waren, vermaent nae huys te komen, 6. met belofte dat Godt hare vyanden verdelgen soude, 9. van de bekeeringe der heydenen, 11. ende de geduerige sorge Godes over sijn volck, 12.
1 WEderom hief ick mijne oogen op ende ick sach, ende siet, daer was een man: ende in sijne hant was een meet-snoer.
2 Ende ick seyde, Waer gaet ghy henen? ende hy seyde tot my, Om Ierusalem te meten, om te sien hoe groot hare breette, ende hoe groot hare lengte wesen sal.
3 Ende siet, de Engel die met my sprack, ginck uyt: ende een ander Engel ginck uyt, hem te gemoete.
4 Ende hy seyde tot hem, Loopt, spreeckt desen jongelinck aen, seggende: Ierusalem sal dorps-wijse bewoont worden, van wegen der veelheyt der menschen, ende der beesten, die in het midden der selve wesen sal.
5 Ende ick sal haer wesen, spreeckt de HEERE, een vyerige muer rontomme: ende ick sal tot heerlickheyt wesen in ’t midden van haer.
6 Huy huy, vliedet doch uyt den Noorden-lande, spreeckt de HEERE: want ick hebbe ulieden uyt-gebreydt nae de vier winden des hemels, spreeckt de HEERE.
7 Huy Zion, ontkomet ghy die woont [by] de dochter Babels.
8 Want soo seyt de HEERE der heyrscharen, na de heerlickheyt [over u] heeft hy my gesonden tot die Heydenen, die ulieden berooft hebben: want die ulieden aenraeckt, die raeckt sijnen oog-appel aen.
9 Want siet ick sal mijne hant over haerlieden bewegen, ende sy sullen haren knechten een roof wesen: also sult ghylieden weten, dat de HEERE der heyrscharen my gesonden heeft.
10 Iuycht, ende verblijdt u, ghy dochter Zions: want siet ick kome, ende ick sal in’t midden van u woonen, spreeckt de HEERE.
11 Ende vele Heydenen sullen te dien dage den HEERE toe-gevoecht worden, ende sy sullen my tot een volck wesen, ende ick sal in’t midden van u woonen, ende ghy sult weten, dat de HEERE der heyrscharen my tot u gesonden heeft.
12 Dan sal de HEERE Iuda erven voor sijn deel, in het heylige lant, ende hy sal Ierusalem noch verkiesen.
13 Swijcht alle vleesch voor het aengesichte des HEEREN: want hy is ontwaeckt uyt sijne heylige wooninge.