De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
De invloed van de Statenvertaling in het buitenland (3)
In de voorafgaande tweeartikelen zijn we uitvoerig ingegaan op de vertaling die Theodore Haak in de zeventiende eeuw gemaakt heeft van de kanttekeningen van de Statenvertaling in het Engels. In deze aflevering zal het gaan over de verwerking van de Nederlandse kanttekeningen in Franse en Duitse bijbeledities uit de zeventiende eeuw en achttiende eeuw, en over de Litouwse vertaling van Chylinski, die daarbij de Statenvertaling gebruikt heeft.
1. De Geneefse bijbel
De Geneefse bijbel ontleent zijn naam niet alleen aan de stad Genève, waar hij vele malen werd gedrukt en uitgegeven, maar ook en wellicht vooral aan de theologen en predikanten van Genève die hem steeds weer opnieuw aanpasten aan hun vertaalprincipes en verbeterden naar de Hebreeuwse en Griekse grondtekst. Aan de wieg van de Geneefse bijbel staat Pierre Robert Olivetan, die om reden van zijn kennis van het Hebreeuws en het Grieks door Calvijn verzocht was de bestaande Franse vertaling van Jacques le Fèvre d’Etaples (Antwerpen, 1530) te herzien. Zijn werk van gedeeltelijke correctie en gedeeltelijke (her)vertaling waarbij hij zowel de bijbelse grondtekst gebruikte als de Latijnse vertalingen van Pagninus en Erasmus, verscheen in 1535 bij Pierre de Wingle te Neuchâtel.
De belangrijkste revisies zijn die van 1540, bekend als de bijbel met het zwaard,1 die van 1546, waarin Calvijn zelf de hand had, die van 1560 met zijn bittere aanval op Castellio, en die van 1588, ’tont reueu & conferé sur les textes Hebrieux & Grecs par les Pasteurs & Professeurs de l’Eglise de Geneue’ en sindsdien beschouwd als de standaardtekst van de Geneefse bijbel.
Deze bijbelvertaling werd in gebruik genomen door de Eglises Wallones, die in de 16de eeuw ontstonden in de Franssprekende gebieden van de Zuidelijke Nederlanden op grondslag van de hervorming van Calvijn. Op de vlucht voor de vervolgingen die vanaf 1578 in alle hevigheid tegen hen uitbraken, namen zij deze bijbel mee naar de Noordelijke Nederlanden, waar zij een goed onthaal vonden (Eerste Refuge), en waar zij de Waalse Gemeenten stichtten.2 In de tweede helft van de 17de eeuw profiteerden zij net als andere geloofsgemeenschappen van de gematigde godsdienstvrijheid en de financiële en economische groei en bloei. De belangrijke plaats die de Waalse Gemeenten toen in de Nederlandse samenleving innamen, komt onder andere tot uiting in de prachtuitgave van de Geneefse bijbel van 1669. Het schitterende exemplaar dat zich in de bibliotheek van het NBG bevindt, heeft als titel:
La Sainte Bible qui contient le vieux et le nouveau Testament, Edition nouvelle, faitc sur la Version de Genève, reveuë, & corrigée; Enrichie, outres les anciennes Notes, de toutes celles de la Bible Flamande, de la plus-part de celles de M. Diodati, & de beaucoup d’autres.
Deze editie in groot folioformaat is gedrukt en uitgegeven door Louys & Daniel Elzevier te Amsterdam met de toestemming (privilegie) van Johan de Witt, verleend in 1668. Verantwoordelijk voor het vertalen en aanbrengen van het notenapparaat, de registers en de inleidingen zijn Samuel des Manets en diens zoon Henry. De eerste was hoogleraar aan de universiteit van Groningen, de laatste was bedienaar van het Woord aan de Waalse gemeente te Delft.
Noten van de Statenvertaling
In hun woord vooraf geven zij niet alleen uiting aan hun trots deel te mogen hebben aan de ‘bonheur des Flamandes’ met wie zij het geloof op Calvinistische grondslag gemeen hebben, maar brengen zij ook de wens onder woorden om hun bijbel verrijkt te zien met de ‘Notes savantes et judicieuses’ van de Statenvertaling, die zo’n 30 jaar terug met toestemming van de Heren Staten Generaal het licht zag. Als geboren Fransen met goede kennis niet alleen van het Nederlands (la langue Flamande) maar ook van de bijbelse grondtalen achten zij zich als geen ander geschikt om de tekst van de Nederlandse bijbel met die van de Franse te vergelijken, en de uit het Nederlands vertaalde kanttekeningen op juiste wijze bij de Franse tekst in te passen: ‘placer les Notes dans leur juste assiette’. In negen punten zetten zij hun aanpak en werkwijze uiteen. Voor deze Geneefse editie gebruiken ze als basistekst de Parijse uitgave van 1652 door Pierre des Hayes, omdat ze die tot dan toe als de beste beschouwen.
Bij het opstellen van het notenapparaat hadden ze als hoofddoel alle kanttekeningen van de Statenvertaling op te nemen. Maar tegelijk handhaafden ze de noten van de Geneefse bijbel, drukten ze ook een deel van de aantekeningen van Diodati af, en maakten ze ook nog gebruik van de op- en aanmerkingen van Monsieur de Launay en de kritische bevindingen van Monsieur de Bleyswijck.
Verderop zal blijken dat dit soms tot doublures leidde en dat de lezer niet meer weet of een bepaalde opvatting nu komt van de Statenvertalers, van Diodati of van andere commentatoren. De parallelle plaatsen zijn integraal van de Statenbijbel overgenomen, omdat die het meest exact en uitgewerkt zijn. Door middel van de letters uit het alfabet worden ze zowel in de tekst als in de marge aangegeven. Enkele in de kanttekeningen opgenomen afkortingen zijn: H: l’Hebreu, C: le Caldaïque, S: le Syriaque, G: le Grec, L: le Latin, F: le Flamand, c.: c’est à dire, en ass.: assavoir.
De apocriefe boeken zijn overeenkomstig de ‘Vlaamse’ bijbel met de Waerschouwinge aen de lezers opgenomen achter het Nieuwe Testament. Aangezien kanttekeningen bij die boeken in de Statenvertaling ontbreken, zijn die van Diodati overgenomen. Ook alle inleidingen van de Statenvertaling op het Oude en Nieuwe testament en op elk afzonderlijk bijbelboek (Argument) zijn gehandhaafd, zij het dat ze zijn aangevuld met noodzakelijk geachte toevoegingen. Verder zijn de samenvattingen zoals die boven elk hoofdstuk in de Statenbijbel zijn afgedrukt, integraal behouden.
De afzonderlijke registers op het Oude en het Nieuwe Testament hebben ze niet overgenomen. Met gebruikmaking van die van de Statenvertaling hebben ze één totaalregister samengesteld, dat wat bijbelse personen en onderwerpen betreft zelfs een uitbreiding heeft ondergaan. Met het oog op deze uitgave zijn er vier kaarten beschikbaar. het Paradijs, de Woestijntocht, het Land Kanaan en de Reizen van de Apostelen, en voor wie wil ook nog de plattegrond van Jeruzalem.3 Tot slot maken ze nog enige opmerkingen over de juiste spelling en over de nauwkeurigheid waarmee de drukproeven zijn nagekeken.
Een vergelijking
Zoals ik al eerder zei, hebben ze weliswaar de inleidingen en de kanttekeningen van de Statenvertaling vertaald, maar daaraan door hen noodzakelijk geachte zinnen en woorden toegevoegd. Wat dat precies inhoudt, blijkt al meteen aan het begin van Genesis. De eerste zin van de ‘Inhout deses Boecks’ luidt in de Statenvertaling: ‘Dit eerste Boeck Mosis wordt genaemt met een woort uyt de Griecsche tale genomen, GENESIS, beteeckenende Geboorte, ofte, oorspronck, geslacht‘. De Franse tekst heeft: ‘Ce premier livre de Moyse, écrit, comme les suivans, par une revelation & inspiration particuliere de l’Esprit de Dieu, s’appelle Genese, du mot Grec Genesis, qui sinifie generation, origine, naissance, genealogie‘.
Uit de ingelaste woorden zou men kunnen afleiden dat de auteurs nog calvinistischer of dogmatischer hebben willen zijn dan de vaderen uit Dordrecht, door zo heel uitdrukkelijk de goddelijke inspiratie van de Schriften onder woorden te brengen.
Om een goede indruk te verstrekken van het vertaalwerk van beide mannen volgt hier in 2 kolommen de tekst van Genesis 11 vers 1 en Psalm 2 vers 1, beide met de aan de tekst voorafgaande samenvatting. Zodoende is ook een uitstekende vergelijking mogelijk met wat Haak gedaan heeft.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Genesis, Het xj. Capittel. Alle menschen hadden tot deser fijt toe eenerley sprake/ v.t. De kinderen der menschen bestaen eene Stade/ met tenen seer hoogen Toren uyt enckele trotsheyt te bouwen/ 3. Gods belet haer werck door verdeylinge der spraken/ ende verstroytse van malkanderen door de werelt/ 6. Babel bekomt daarvan den name/ 9. Sems nakomelingen tot op Abraham/ 10. die met sijnen vader/ Sarai/ ende Lot/ weckt uyt Ur der Chaldeen nae Haran/ 29.
Genese chap. XI. Tous les hommes jusques à present, n’avoyent eu qu’un méme langage, v.l. Ils se proposent par orgueil de bâtir une ville avec une fort haute tour, 3. Dieu empéche leur dessein par la confusion des langues, & les épard par le monde, 6. Babel tire son nom de là, 9. Les descendans de Sem jusqu’à Abram, 10. Qui avec Taré son pere, Sarai & Lot fils de son frere, sortit d’Ur des Caldéens & vint en Caran, 29.
1 Ende [1]de gantsche aerde was [2]van eenerley [3]sprake/ ende eenerley woorden. [1] Alle inwoonders der aerde/ voor ende na den Suntvloet/ tot dat dese verdeylinge der spraken geschiet is. [2] Het wort daer voor gehouden/ dat dit de Hebreeusche sprake (die haren naam heeft van Heber) geweest zij: onder anderen daerom, dat de eygene namen der eersten menschen van Hebreeuschen oorspronck zijn/ als Adam, Heva, Kain, Habel, &c. [3] Hebr. Lippe, alsoo in ’t volgende.
1 [1]Alors toute la terre estoit [2]d’un langage, & de mesme parole. [1] H.F. & toute la terre, c. tous ses habitans avant & depuis le deluge, jusqu’à la confusion & division qui se fit des langues en Babel. [2] H. d’une levre. Et on tient que ce langage étoit l’Hebreu, (ainsi appellé de Heber) entr’ autres parce que les noms propres des premiers hommes sont d’origine Hebraïque: comme Adam, Eve, Cain, Abel, &c.
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse bijbel 1669
Psalm ij Prophetye van het Coninckrijck des Messie/ onses Heeren jesu Christi: met een eernstich bevel aen de Coningen ende Regenten der aerde/ datse sich desen Coninck met gehoorsaemheyt sullen onderwerpen.
Pseaume II. Prediction touchant le regne du Messie N.S.J.C. avec une exhortation serieuse aux Rois & aux Gouverneurs du monde, qu’ils ayent à se soûmettre à ce Roi avec obeïssance.
1 [a] Waarom [1]woeden de [2]heydenen/ ende bedenken de volcken [3]ydelheyt? [a] Actor. 4:25 [1] Ofte/ woelen, rasen, rotten, loopen oproerichlick t’samen. Het Hebr. woort kan hebben de beteeckeninge van/ bij een komen, conventiculen houden, ende oock/ woelen, rumoerich, oproerich zijn, als afgenomen wort uyt Psal. 55.15 ende 64.3. Dan.6.7. [2] Ofte/ natien, soo Joden als Heydenen. Siet Act. 4.27. [3] Vergeefsche aenslagen/ waermede sy den raedt Gods niet konnen breken/ ende haer selven in perijckel van verderf brengen.
1. [a]Pourquoi [1]se mutinent [2]les nations, & pourquoi les peuples [3]projettent-ils [4]des choses vaines? [a] Act. 4.25 [1] Ou, bruyent, se tempétent, s’attroupent, se liguent, ou se bandent: Le mot H. peut avoir la sinification de s’assembler, ou, tenir des conventicules, & et aussi de bruire, & de s’émouvoir, comme on peut le recueillir du Ps.55.15. & 64.3. Dan.6.7. [2] Ass. tant Juifs que Gentils. Voi Act. 4.27. D’autres traduisent, les Gentils. [3] C. forment des desseins & font des entriprises qui ne leur profiteront de rien; mais se renverseront enfin á leur propre ruïne. [4] C. des projets inutiles, sans raison & sans fondement, par lesquels ils ne pourront nullement empecher le conseil de Dieu, & qui ne reüsiront qu’à leur confusion. H. des vanités.
Men kan uit het bovenstaande opmaken dat zowel de samenvattingen boven Genesis 11 en Psalm 2 als de kanttekeningen bij de bijbeltekst goed in het Frans zijn overgekomen. Waarom dan hier, dan daar, bewoordingen zijn toegevoegd of weggelaten, is een niet te beantwoorden vraag. Tegenover uitbreidingen als ‘fils de son frère’, ‘la confusion’ en ‘sans raison & sans fondement’, staan ook weer inkortingen zoals ‘ils’ (StV: kinderen der menschen) en ‘par orgueil’ (StV.: uyt enckele trots). Verder werkt het nogal verwarrend dat ten gevolge van de vermenging met noten uit andere bron het niet steeds helder is wat afkomstig is uit de Statenvertaling en wat van andere auteurs of commentaren. Zo blijkt noot 4 bij psalm 2 de vertaling te zijn van kanttekening 3 (met bovenvermelde toevoeging). Maar doordat noot 3 waarvan de herkomst moeilijk valt te traceren, ongeveer dezelfde inhoud heeft, is er een doublure ontstaan die hinderlijk werkt, een overdaad die schaadt.
Evenals bij ons artikel over Haak willen we dit gedeelte afsluiten met de zwaargeladen kanttekening 47 bij Romeinen 3:24 (3:23 in de Geneefse bijbel 1669).
Statenvertaling + kanttekeningen
Geneefse Bijbel 1669
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:23 Estant justifiez gratuïtement par sa grace, par la redemption qui est en Jesus-Christ: Noot 56 bij vers 23: L’Apôtre nous represente ici & dans les paroles suivantes, toutes les causes & proprietés de la justifications par la foi, qui est revelée en l’Evangile: Sa cause premiere & principale, c’est la grace toute gratuïte & non meritée de nôtre Dieu; sa cause mouvante & meritoire, c’est la redemtion, satisfaction & expiation obtenuë par J. Christ que Dieu nous impute comme nôtre, pour étre couronnée en nous, comme nos pechés lui ont été imputés comme siens, pour étre punis en lui: Sa cause instrumentale, par laquelle nous nous appliquons le merite, la satisfaction & la propitiation faite par J.C. c’est la foi en son sang: Sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés: Sa proprieté, c’est d’une part que par elk est excluë toute vantance des hommes devant Dieu; & de l’autre, qu’elle n’est pas seulement pour les Juifs, mais aussi pour les Gentils.
Nauwkeurige vergelijking toont aan dat het dogmatische commentaar bij het ‘om niet gerechtvaardigd worden’ in grote trekken bewaard is gebleven. Het stramien waarop de Nederlandse tekst is opgebouwd: de opperste oorsaecke, de bewegende ende verdienende oorsaecke, het middel, het eynde, de eygenschap, vindt men in zijn geheel terug in de reeks: sa cause premiere et principale, sa cause mouvante & meritoire, sa cause instrumentale, sa cause finale, sa proprieté. Maar de formuleringen, vooral in het middenstuk, lijken onnodig omslachtig, vooral door de uitweiding over de toerekening. De tekst is dan wel veel bloemrijker geworden maar niet helderder.
Merk ook op hoe ‘het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden’ in de franse vertaling ‘sa cause finale, c’est la manifestation de la justice de Dieu en la remission de nos pechés’ geworden is. Of is hier sprake van een zetfout en moet en gewoonweg als et worden gelezen?
In ieder geval hebben vader en zoon Maret met deze uitgave een groots werk geleverd, dat getuigt van het gezag en het ontzag dat dc Statenvertaling met haar kanttekeningen genoot in het zeventiende-eeuwse Europa. Of de vertaalde kanttekeningen nu ook werkelijk invloed hebben uitgeoefend op het denken en doen van de Franssprekende Calvinisten in het algemeen en van de Waalse Gemeenten in de Noordelijke Nederlanden in het bijzonder, valt moeilijk na te gaan. Een herdruk is mij althans niet bekend.
2. De Duitse Lutherbijbels van 1668, 1715/1716 en 1729
Onder de protestanten van het Duitse taalgebied was de Lutherbijbel in de zestiende en zeventiende eeuw zo overheersend, dat een vertaling die men op een andere grondslag of vanuit een afwijkende vertaalopvatting zou willen maken, niet op een welwillende ontvangst zou hoeven te rekenen. Toch hadden Calvinisten in het Duitse taalgebied behoefte aan een meer op Genève gerichte bijbeluitleg. Daarom was het volstrekt niet vreemd dat Paulus Tossanus, een man met wie we al eerder kennis hebben gemaakt in de voorafgaande artikelen over Haak, in 1617-1618 als hoogleraar in het Calvinistische Heidelberg, een Lutherbijbel voorzag van goed gereformeerd commentaar. Het werd een uitgave die meteen al bekritiseerd werd om zijn ‘Calvinistische tendenzen’.
In 1668 (Frankfurt), in 1715/16 (Minden) en in 1729 (Bazel) verschijnen opnieuw die door Tossanus becommentarieerde Lutherbijbels, maar dan uitgebreid met ‘Glossen und Auslegungen’ van anderen. Het exemplaar van 1729 dat zich in de bijbelcollectie van het NBG bevindt,4 vermeldt op de titelpagina liefst viermaal de Nederlanden als bron! Het zou te ver voeren om die letterlijk volgeschreven en in rood en zwart gedrukte pagina hier in zijn geheel te citeren. Het volgende volstaat:
Glossen und Auslegungen, welche fürnemlich aus der Niederländischen, so dann auch hie und da aus herrn Deodati und anderer hocherleuchteter Theologorum besten Annotationen ansehnlich vermehret/ und durch etliche Hebreischen/ Griechischen/ Niederländischen und anderer Sprachen wohlerfahrne Dienere Göttlichen Worts aufs neue ganß durchgangen, und deutlicher gegeben worden, dadurch der Text, wo er etwas dunckel und schwer, nüßlich erläutert und erkläret; wie nicht weniger mit weitlaufftigern Vorreden, Summarien, Concordantien und Registern, so wol vor das Alte als Neue Testament/ jedem seine besondere/ und zwar meist aus dem Niederländischen verfertigte neue überaus nüßliche Haupt- und verbesserte Namenregister versehen/ welche so eingerichtet/ dass sie vast vor eine Concordanß dienen mogen. Anjeßo aber ist diese neue Edition mit unverdrossener Mühe und grossestem Fleisse aufs neue wieder durch und durch nach denen ältesten uns neuesten so wol Niederländischen als hochteutschen Editionen revidiret’ enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de schrijver dezes.
Bekende namen
Opgenomen zijn een lange voorrede van J.J. Ulrich, opgedragen aan de christelijke lezer over de schoonheid en de kracht van de bijbel als Gods woord (liefst 27 foliopagina’s lang!), en de voorredes van Luther en Paulus Tossanus zelf. Voor ons onderwerp echter is veel interessanter de afgedrukte kopie van de in 1666 door de Heidelbergse theologen afgegeven licentie, ondertekend door Fridericus Spanheim, alweer een naam die we kennen uit de omgeving van Theodore Haak. Ook daarin wordt de vertaling van de glossen (= kanttekeningen) uit Nederlandse en Franse bronteksten genoemd. Vermeld wordt dat niet alleen de Luthertekst zorgvuldig is gecorrigeerd, ‘sondern auch die zuvor unvolkommene Glossen aus den Niederländischen und Franßösischen Originalien aufs neue fleißig überseßet’. Met die originelen zijn zonder twijfel de Statenvertaling en de Geneefse bijbel bedoeld.
En inderdaad zoals de titelpagina aangeeft, is veel uit de registers en de inleidingen op de bijbelboeken en ook het een en ander van het notenapparaat uit de Statenvertaling afkomstig. Vooral in het laatste zijn de bewerkers/vertalers meer dan in de registers en de inleidingen eclectisch te werk gegaan. Om aan te tonen dat de Statenvertaling echt de bron geweest is waaruit zij geput hebben, volgen hier twee voorbeelden van een vrijwel letterlijke vertaling uit het Nederlands, het een een lemma uit het Register, het ander de bekende noot bij Romeinen 3:24.
Statenvertaling 1637 register
Lutherbijbel 1729 register
Afgoden, Afgoderye/ soo inwendige als uytwendige/ wort/ als eenen grouwel/ geestelicke hoererye/ ende overspel/ Duyvelsdienst/ Ydelheyt/ leughen ende bedroch/ smerten/ nieticheden/ verfoeyselen/ dreckgoden/ hout ende steen/ andere Goden/ vreemde goden/ scherpelick verboden.
Abgötter/ Abgötteren/ oder Gößen/ Gößendienst/ innerlich und äußerlich/ wird gar ernstlich verboten/ als ein greuel/ geistliche hureren/ und ehebruch/ teufelsdienst/ eitelkeit/ lügen und betrug/ schmerßen/ scheusahl/ dreckgötter/ holz und stein/ andere und fremde Götter.
Statenvertaling + kanttekeningen
Lutherbijbel 1729
Romeinen 3:24 ende worden om niet gerechrveerdigt/ uyt sijne genade/ door de verlossinge die in Christo Jesu is. kanttekening 47: Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs/ die ons inden Evangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts/ de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel/ waer door ons die wort toegerekent/ is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt/ ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is/ dat alle roem des menschen voor Godt hier door wort uytgesloten/ ende dat de selve geopenbaert is/ niet alleen voor de Joden/ maer oock voor de Heydenen.
Romeinen 3:24 Und werden ohne verdienst gerecht aus seiner gnadc, durch die erlösung, so durch Christum JEsum geschehen ist. Noot 1 bij vers 24: Von hier an beschreibet der Apostel alle die ursachen und eigenschafften der rechtfertigung des glaubens, die uns im Evangelio geoffenbahret ist. Die oberste ursache ist die unverdiente gnade GOttes: die bewegende und verdienstliche ursache ist die versöhnung und erlösung durch Christum: Das mittel, dadurch dieselbe uns zugerechnet wird, der glaube an das blut Christi: Das ende, die offenbahrung der gerechtigkeit Gottes, und die vergebung der sünden. Die eigenschafft ist, dass aller ruhm des menschen fur GOTT hiedurch wird ausgeschlossen, und das dieselbige nicht nur den Juden, sondcrn auch den Heyden geoffenbahret.
Meer dan de Geneefse bijbel van 1669 en zelfs nog nauwkeuriger dan Theodore Haak hebben de Calvinistische bewerkers van deze Lutherbijbel hier de tekst van de Nederlandse kanttekening op de voet gevolgd. Wat de Apocriefe Boeken betreft, op dit punt konden de bewerkers/vertalers uiteraard niet om de beslissing van Luther heen, die ze als een geheel plaatste tussen het Oude en Nieuwe Testament. Maar als goede Calvinisten konden ze het aan het einde van de inleiding op deze boeken toch niet laten om er negatief over te oordelen. Als niet door de Geest ingegeven teksten ware het beter geweest wanneer de oude kerk ze nooit in de bijbel had opgenomen. Maar met uitdrukkelijke verwijzing naar de Synode van Dordrecht eerbiedigt men de opvatting dat ze omwille van de lieve vrede binnen de hervormingsgezinde kerken moeten worden gehandhaafd, zij het dat ze eerder achterin een plaats hadden moeten vinden overeenkomstig het besluit van diezelfde Synode! Uit dit alles mag duidelijk zijn dat dc Statenbijbel ook onder de Duitssprekende Calvinisten vermaard was om zijn inleidingen, registers en notenapparaat.
3. De bijbelvertaling van Chylinski
Het was in het jaar 1654 dat de Gereformeerde Synode van Litouwen besloot om een jongeman van Poolse afkomst en de leer van Calvijn toegedaan, met een beurs naar het buitenland te sturen. Zijn naam was Samuel Boguslaw Chylinski en zijn vermoedelijke geboortejaar 1635. In het jaar 1654 meldde hij zich bij de Universiteit te Franeker in de Noordelijke Nederlanden, waar Polen als Jan Makowski en Nicholas Arnold of Leszno theologie doceerden.5 Het waren hectische jaren, want de Litouwse Calvinisten raakten betrokken bij de oorlog die de Zweedse koning Gustav Karl X (1654-1660) tegen Polen ondernam. Chylinski ging in 1655 voor korte tijd naar Dantzig terug, om daar te vernemen dat zijn vader was gesneuveld en dat twee broers en twee zussen naar het oosten waren gedeporteerd.
Weer terug in Franeker werpt hij zich ondanks een zwakke gezondheid vol ijver onder andere op de studie van het Hebreeuws, en toen is bij hem waarschijnlijk ook de idee ontstaan om de bijbel in het Litouws te vertalen. Misschien is hij er daar in Franeker ook al mee begonnen. Op de eenendertigste maart 1657 verliet hij Franeker om over te steken naar Engeland, alwaar hij april 1657 in Londen aankwam.
Er zijn voldoende Engelse getuigenissen voorhanden waaruit blijkt dat hij onmiddellijk aan de gang is gegaan met de vertaling van de bijbel in het Litouws, en dat hij eind november 1659 met zijn vertaalarbeid is gereedgekomen. Of dat in opdracht was van de Synode van Kiejdany, die eind 1656/ begin 1657 tot een bijbelvertaling in het Litouws het besluit nam, lijkt niet goed meer te achterhalen.6
Volgens diezelfde Engelse gegevens heeft hij zich die drie jaar niet alleen beziggehouden met het vertaalwerk, maar ook met het verzamelen van gelden voor het zetten en drukken van de tekst. Onder de mensen met wie Chylinski contact had, of die Chylinski aanmoedigden, van raad dienden en zelfs financieel steunden, waren mannen van naam zoals: John Dury, Samuël Hartlib en Comenius, dezelfden die we ook al tegengekomen zijn in de kring rond Haak. Ligt het niet voor de hand te veronderstellen dat Haak en Chylinski elkaar moeten hebben gekend? Beiden waren in dezelfde jaren en in hetzelfde land dag en nacht bezig met dezelfde vertaalarbeid. Of is dit te veel speculatie?
Omdat het er maar niet van kwam dat het kant en klare manuscript uitgegeven werd, ondernam Chylinski in 1661 een reis naar Litouwen om de zaak te bepleiten bij de Synode van Kiejdany (20-24 augustus). Bij zich had hij 11 drukproeven van het Oude Testament en nog andere manuscripten. Nadat hij in Engeland was teruggekeerd, werden er nooit bewezen beschuldigingen tegen hem ingebracht dat hij de opbrengst van collectes verduisterd zou hebben. Die verdachtmakingen leidden er wel toe dat de Synode van Wilna (3-10 juni 1663) hem van zijn functie onthief en de taak overdroeg aan Jan Krainski en Nicholas Minwid.
Om een lang verhaal kort te maken, het kwam erop neer dat die drukproeven van Genesis tot en met de Psalmen aanvaard werden, dat de rest van het Oude Testament aan een strenge correctie zou worden onderworpen en dat het manuscript van het Nieuwe Testament werd afgewezen. Het is niet onmogelijk dat Jan Borzymowski, de aangewezen supervisor, zich bij zijn beoordeling heeft laten leiden door afgunst, temeer omdat hij zelf bezig was met het Nieuwe Testament.
Chylinski keerde niet meer naar Litouwen terug en overleed enkele jaren later in 1668, wellicht als een berooid en ontgoocheld man. Van de bijbeltekst (Genesis tot en met Psalm 40) die in 1661 in druk gereed lag, bestaan nog drie exemplaren.
Nederlands in de Litouwse vertaling
Dit alles is op zichzelve wel interessant, maar wat is het verband met de Statenvertaling? Wel, in 1932 kocht het Brits Museum in Londen van een particulier een handschrift van het Nieuwe Testament aan dat in 1934 door Stanislaw Kot geïdentificeerd werd als de volledige vertaling van het Nieuwe Testament door Chylinski. Een tekstkritische uitgave zag te Poznan in 1958 het licht, met uitvoerige inleidingen en studies. Poolse en Litouwse taalwetenschappers, met name Jan Otrebski en mevr. I. Zawadska, waren van mening dat Chylinski wel eens een Nederlandse ‘Vorlage’ geraadpleegd kon hebben, misschien wel de Statenvertaling. Dit op grond van Nederlandse woorden in de bijbeltekst zelf en in aantekeningen voor en achter in het handschrift.
Het onderzoek hiernaar is vorig jaar in een stroomversnelling gekomen doordat het Nederlands Bijbelgenootschap van twee zijden benaderd werd om hierbij enige hulp te bieden. Enerzijds van de kant van Prof. Dr. Bernfried Schlerath uit Berlijn en anderzijds van de kant van mevr. Gina Kavaliunaite van het Litouwse Taalinstituut (Lietuviu Kalbos Institutas) te Vilnius.7
Hier volgen enkele voorbeelden die moeten aantonen dat Chylinski een Statenbijbel bij de hand heeft gehad:
1 Timoteus 4:14 luidt:
En versuymtmet dowanoo kuriy ira, enz.
Titus 3:8:
ir noriu idand tuo dayktus ernstelich stypryntumbey, enz.
Hebreeën 4:12:
ir dwasioo, ir sumezgimump, ir mercks, enz.
N.B. De cursiveringen zijn van de auteur dezes.
Het gaat om de woorden ‘En versuymt met’, ‘ernstelich’ en ‘mercks’, die zonneklaar uit de Statenvertaling afkomstig zijn. Daarbij heb ik de voorzichtige suggestie gedaan dat `en versuymt met’ eigenlijk gelezen moet worden als ‘en versuymt niet’ overeenkomstig de Nederlandse tekst, en dat de Poolse onderzoekers het woord verkeerd zouden hebben gelezen, niet alleen ten gevolge van het moeilijk te ontcijferen handschrift, maar ook vanwege een niet optimale kennis van de orthografie van Nederlandse woorden uit de zeventiende eeuw.
Voorbeelden uit aantekeningen achter in het handschrift zijn onder andere: ‘werkiert’ (Handelingen 2:41); ‘hebbeik u geschrewen’ (1 Johannes 5:13); ‘wertragen – verslappen’ (Galaten 6:8) en ‘met inerliche onterminge bewegkt zijnde’ (Lucas 10:33). Ook hier krijgt men de indruk dat dc uit het Nederlands afkomstige woorden mogelijkerwijze niet helemaal goed door de Poolse tekstuitgevers gelezen zijn. Op dit stuk zou nader onderzoek van het nieuwtestamentische handschrift van Chylinski mijns inziens zeker nog wenselijk zijn.
Interessant is het ook om te kunnen achterhalen welke editie Chylinski kan hebben geraadpleegd. Gesuggereerd is onder andere de Gouda-editie van 1647 door de gebroeders Rammazeyn, maar dc reden waarom is mij niet duidelijk. De edities van de Statenvertaling van 1637 af vertonen geen onderlinge tekstverschillen. Hooguit doen zich minieme spellingsveranderingen voor, maar die kunnen geen aanleiding geven tot schrijfwijzen als ‘wertragen’ in plaats van ‘vertragen’ of als ‘onterminge’ in plaats van ‘ontferminghe’. Het kleine aantal Nederlandse woorden, een tiental, vormt toch wel een te smalle basis om een verantwoorde keuze te maken uit de vele edities van 1637 tot en met 1657.
Natuurlijk is het mogelijk dat Chylinski uit het hoofd geciteerd heeft. Meer voor de hand ligt het echter aan te nemen dat hij een Statenbijbel vanuit Franeker naar Engeland heeft meegenomen. Wellicht dat dit zelfs de gecorrigeerde editie 1657 van Ravesteyn kan zijn geweest. Verder onderzoek door leden van het Lietuviu Kalbos Institutas en door andere taalgeleerden zal uiteindelijk moeten uitwijzen hoe groot de rol van de Statenvertaling geweest is voor het vertaalwerk van Chylinski.
In ieder geval mevrouw Kavaliunaite houdt het voor mogelijk dat de Litouwse tekst van het Nieuwe Testament volledig uit de Statenvertaling vertaald is! Met gespannen belangstelling wachten we de resultaten van hun bevindingen af.
De heer A.W.G. Jaakke is vertaler bij het Nederlands Bijbelgenootschap.
Bronvermelding
A.W.G. Jaakke, ‘Ver over de grenzen III. De invloed van de Statenvertaling in het buitenland’ in: Met Andere Woorden 16/1 (maart 1997), 2-16.
Onboetvaardigheid der Joden
1DAAROM zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, die anderen oordeelt;
Maar dengenen, die twistgierig zijn, en die der waarheid ongehoorzaam, doch der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, zal verbolgenheid en toorn vergolden worden;
9Verdrukking en benauwdheid over alle ziel des mensen, die het kwade werkt, eerst van den Jood, en ook van den Griek;
10Maar heerlijkheid, en eer, en vrede een iegelijk, die het goede werkt, eerst den Jood, en ook den Griek.
12Want zovelen, als er zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en zovelen, als er onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden;
(Want de hoorders der wet zijn niet rechtvaardig voor God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden;
14Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, dezen, de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet;
15Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun geweten medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende, of ook ontschuldigende).
en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God.
1 Paulus wederleght een tegenwerpinge der gene die meynden daer door rechtveerdigh te zijn, om dat sy sulcke grouwelicke sonden openbaerlick niet en bedreven, maer de selve in andere veroordeelden. 3 ende die meynden dat sy in de genade Godts stonden, om dat hy haer in dese wereldt goet dede, ende segende. 5 Verklaert daer en tegen, dat Godt sonder aensien van persoonen alle menschen sal oordeelen, niet na haer uytwendigh gelaet ofte staet, maer nae hare wercken, soo wel inwendige als uytwendige. 12 Ende dat so wel de Ioden die de Wet hadden, als de Heydenen die de geschrevene Wet niet en hadden. 17 Hy beneemt den Ioden ’t gevoelen, dat sy door de kennisse der Wet, ende onderrichtinge van andere in de selve, souden rechtveerdigh worden. 25 ofte door de Besnijdenisse ende andere uytterlicke voordeelen die de Ioden hadden boven de Heydenen. 28 leerende welcke de rechte Ioden, ende de rechte Besnijdenisse zijn.
DAerom en zijt ghy niet te verontschuldigen, O mensche, wie ghy zijt,
ROMEINEN 2:1
Dat is, berispt, bestraft, ofte oock straft. Hier door verstaet d’Apostel soodanige onder de heydenen, die Rechters onder haer waren, ofte, die een ingetogener leven leydden, gelijck sommige Philosophen, ende daermede het doen van andere schenen te veroordelen: daer sy nochtans inwendigh vol waren van haet, nijdt, opgeblasentheyt, etc. ende in het heymelick de selve sonden bedreven, wanneer sy die voor de menschen konden verbergen, gelijck oock de Phariseen onder de Ioden.
Want daer in ghy eenen anderen oordeelt, veroordeelt ghy u selven: want ghy die [andere] oordeelt,
ROMEINEN 2:1
N. inwendelick, ofte bedecktelick.
doet deselve dingen.
2Ende
ROMEINEN 2:2
D. het is kenlick, selfs nae het gemeyn gevoelen van alle menschen.
wy weten dat het oordeel Godts
ROMEINEN 2:2
D. oprecht, niet naeden uytwendighen schijn, maer nae dat de sake in der daet is.
na waerheyt is, over de gene die sulcke dingen doen.
3Ende denckt ghy dit, O mensche, die oordeelt de gene die sulcke dingen doen, ende
ROMEINEN 2:3
Namel. al is’t dat ghy’se bedecktelick doet, ofte soo onbeschaemdelick niet als andere.
deselve doet, dat ghy het oordeel Godts sult ontvlieden?
4Of veracht ghy
ROMEINEN 2:4
D. de grootheyt ende menighvuldigheyt. Hier wederlegt hy de gene, die meynden dat hare saken by Godt niet qualick en stonden, om dat Godt haer goet dede, ende segende na de werelt, gelijck hy de Romeynen in dien tijdt bysonderlick dede.
den rijckdom sijner
ROMEINEN 2:4
Dit is een eygenschap Godts, waer door hy segent ende wel doet oock selfs de gene die quaet zijn, Matth. 5.45.
goedertierenheyt, ende
ROMEINEN 2:4
N. waer door hy de sonden der menschen met oogh-luyckinge over siet voor eenen tijdt, of sy haer noch so uden bekeeren. Luc. 3. ven 7, 8.
D. verweckt meer ende meer den toorne ende straffe Godts, als eenen schat daer men dagelijcx altijt meer toe doet.
vergadert ghy u selven toorne als eenen schat,
ROMEINEN 2:5
D. tegen den uytersten dagh, wanneer Godt de sonden der menschen, selfs die bedeckt zijn, voor een yeder sal openbaer maken, ende straffen. vs 16. 2.Thess. 1.7. Apoc. 20.12, 13.
inden dagh des toorns ende der openbaringe van het rechtveerdigh oordeel Godts:
Hy spreeckt hier van de vergeldingen nae de beloften ende dreygementen der Wet, die den Heydenen oock uyt de natuere bekent waren. Vers 15. want van de rechtveerdighmakinge uyt den geloove begint hy eerst te spreken, Rom. 3.21. Hoe wel dit oock wel gepast kan worden op de vergeldinge nae de beloften ende dreygementen des Euangeliums, gelijck 2.Corinth. 5.10. het alsoo in’t gemeyn geseght wordt: overmits oock de goede wercken als vruchten des geloofs, uyt genade, om Christi wille, sullen vergolden worden.
vergelden sal na sijne wercken:
7Den genen wel, die met
ROMEINEN 2:7
Het Griecksch woordt beteeckent oock geduldigheydt: maer wort hier bequaemlicker voor volherdinge ofte volstandigheyt genomen, gelijck Matth. 10.22. Luc. 8.15.
Gr. uyt twistinge. dat is, twistigh ofte twistgierigh: gelijck uyt den geloove, Rom. 3.26. dat is, geloovige, ende uyt de besnijdenisse Rom. 4.12. dat is, besnedene.
die twistgierich zijn, ende die
ROMEINEN 2:8
Nam. die haer van Godt door de natuere bekent is gemaeckt. Rom. 1.19.
der waerheyt ongehoorsaem, doch der ongerechticheyt gehoorsaem zijn, [sal] verbolgenheyt ende
ROMEINEN 2:8
N. Godts, die rechtveerdelick over de sonde tot straffe is ontsteken.
toorne [vergolden worden].
9
ROMEINEN 2:9
D. helsche pijnen ende smerten, die door Godts rechtveerdigen toorne haer sullen toegesonden worden.
Verdruckinge ende benautheyt over alle ziele des menschen die het quaet werckt, eerst des Ioden, ende [oock] des Griecken:
10Maer
ROMEINEN 2:10
D. de eeuwige saligheyt, die sy in haer leven gesocht hebben, sal haer gegeven worden. Versen 7, ende 27.
heerlickheyt, ende eere, ende vrede een yegelijck die het goede werckt, eerst den Iode, ende [oock] den Grieck.
D. en worden niet in Godts oordeel voor rechtveerdige erkent, noch voor sulcke verclaert Psal. 143.2. Matth. 12.37. Rom. 8.33.
en zijn niet rechtveerdigh voor Godt, maer
ROMEINEN 2:13
D. volbrengers der Wet Gal. 3.10. Iacob. 1.Ioan. 2.10.
de doenders der wet sullen
ROMEINEN 2:13
N. door de wet, ofte nae de beloften der wet. Rom. 10.5. Doch alsoo niemant de wet volcomelicken onderhoudt, van wegen de verdorventheyt die in den mensche is. Rom. 8.3. Gal. 3.10. so en wort niemandt uyt de wet ofte door sijne wercken gerechtveerdight, maer alleen door de gerechtigheyt Christi door den geloove ons toe-gerekent. Rom. 3.20, 21, 22.
gerechtveerdight worden.
14Want wanneer de Heydenen die
ROMEINEN 2:14
N. de geschreven Wet.
de wet niet en hebben, van nature
ROMEINEN 2:14
D. is, eenige dingen voorschrijven ende volgen, die Godt in sijne Wet heeft bevolen.
de dingen doen die der wet zijn, dese de wet niet hebbende,
ROMEINEN 2:14
N. in het gebieden ofte verbieden van ’t gene Godts Wet gebiedt ofte verbiedt, ofte oock in eenige deelen van haer leven.
zijn haer selven een wet.
15[Als] die
ROMEINEN 2:15
Nam. door hare wetten, ende oock somwijlen door een uytwendige onderhoudinge van de selve.
betoonen
ROMEINEN 2:15
D. een deel van den inhoudt der Wet Godts.
het werck der wet geschreven in hare herten, hare conscientie mede getuygende, ende de gedachten onder malkanderen [haer]
ROMEINEN 2:15
N. wanneer sy tegen haer gemoet het quaet doen.
beschuldigende, ofte oock
ROMEINEN 2:15
N. wanneer sy volgens hare conscientie het goet doen.
Die woorden moeten gevoeght worden met det 12 v Doch konnen oock volgen op het 15 vs, somen het overset tegen dien dagh, want alsdan sullen de getuygenissen van de conscientien der menschen, oock over hare verborgene sonden, dienen om het oordeel Christi voor de hele werelt te billicken, oock selfs voor de gene, dien het Euangelium noyt en is gepredickt. Apoc. 20.12.
In den dagh wanneer Godt de verborgene dingen der menschen sal oordeelen door Iesum Christum,
ROMEINEN 2:16
N. het welck betuyght dat Christus hier na een Rechter sal zijn over alle menschen, oock over de gene dien het Euangelium niet en is gepredickt. Vers 12.
na mijn Euangelium.
17Siet,
ROMEINEN 2:17
Van hier voorts handelt hy bysonderlick tegen de Ioden, die op haer geslachte, op de kenisse van Godts wet, op de Besnijdenisse, ende andere uyterlicke voordeelen roemden ende haer verlieten, ende hy bewijst dat sy daer door niet meer rechtveerdigh en sullen zijn voor Godt, als de Heydenen door de Wet der Natuere.
ghy wort
ROMEINEN 2:17
Gr. een Iode toegenaemt, N. van wegen uwe af-komste uyt Israel ende Iuda, uyt welcken de Messias moeste voort-komen Apoc. 2.9. waerom de Ioden oock geerne nae hem genoemt wierden.
D. verlaet u op de Wet, die u door Mosem is gegeven, als de tafelen van het verbont Godts.
ende rust op de wet, ende
ROMEINEN 2:17
D. is, beroemt u dat Godt uwe Godt is, ende dat ghy zijn volck zijt. Ioan. 8.33, 41.
roemt op Godt,
18Ende ghy weet [sijnen] wille, ende beproeft de dingen
ROMEINEN 2:18
Ofte, die uytmunten, uytnemende zijn. Want het Griecksch woordt beyde beteeckent Matth. 12.12. Phil. 1.10.
die [daer van] verschillen,
ROMEINEN 2:18
Gr. gecatechiseert, dat is, van jonghs op, ende neerstelick van mont tot mont onderwesen. Act. 18.25. 1.Cor. 14.19.
zijnde onderwesen uyt de wet.
19Ende ghy betrouwt u selven te zijn een leydsman der blinde, een licht der gene die in duysternisse zijn:
20Een onderrichter der onwyse, [ende] een leer-meester
ROMEINEN 2:20
Gr. der onmondige kinderen. dat is, die van kleyne wetenschap zijn, als kinderen. Matth. 11.25. 1.Corinth. Rom. 13.11.
der onwetende, hebbende
ROMEINEN 2:20
Gr. morphosin, dat is, een gesette wijse ofte gestalte van kennisse: ofte, eenen schijn, ende niet een waerachtigh wesen van kennisse. siet 2.Tim. 3.5.
de gedaente der kennisse ende der waerheyt in de wet.
21Die dan eenen anderen leert,
ROMEINEN 2:21
N. gehoorsaemen ende doen het gene ghy een ander leert, gelijck blijckt uyt het volgende.
en leert ghy u selven niet? Die predickt datmen niet stelen en sal,
ROMEINEN 2:21
D. is, treckt ghy het goet van een ander door behendige wegen en quade treken tot u? gelijck de Ioden hier van altijt seer berucht zijn geweest ende noch zijn. Matth. 23.14.
steelt ghy?
22Die seght datmen geen overspel doen en sal, doet ghy overspel? Die van de afgoden een grouwel hebt,
ROMEINEN 2:22
Ofte, bedrijft ghy Kerck-roof? N. met Godt sijne eere te nemen: ofte hem te onthouden in sijnen Tempel, dat hy hem wil geheylight ofte op-geoffert hebben. Siet hier van Malach. 1.6.
berooft ghy het heylige?
23Die op de wet roemt, onteert ghy Godt door de overtredinge der wet?
Hy spreeckt aen de Ioden, die hare rechtveerdigheyt sochten in de onderhoudinge der Besnijdenisse ende andere Ceremonien: de sulcke moeten de geheele Wet onderhouden, of de Besnijdenisse en can haer niet helpen. Galat. 5.3. Hoewel het oock in’t gemeyn verstaen kan worden, dat de uyterlicke Gods-diensten niet en helpen ter saligheyt als’se niet verseltschapt en zijn met een recht Godtsaligh leven. Iesai. 1, ven 11, 12, etc. Ierem. 6.20, etc.
indien ghy de wet doet: maer indien ghy een overtreder der wet zijt, so is uwe besnijdenisse
ROMEINEN 2:25
D. soo zijt ghy, hoewel ghy besneden zijt, in eenerley staet met een ongeloovige onbesnedene.
voorhuyt geworden.
26Indien dan
ROMEINEN 2:26
D. de gene die onbesneden zijn.
de voorhuyt de
ROMEINEN 2:26
Ofte, rechtveerdighmakinge, dat is, het gene de Wet tot rechtveerdighmakinge vereyscht.
rechten der wet bewaert, en sal niet
ROMEINEN 2:26
Dat is, de stant des onbesneden mensches.
sijne voorhuyt
ROMEINEN 2:26
D. alsoo gehouden worden als of hy besneden ware, gelijck in Abraham te sien is eer hy besneden was, die nochtans niet door de Wet maer door den geloove is gerechtveerdight Rom. 4.10. waer mede hy de Besijdenisse niet t’eenemael en verwerpt, alsse noch niet afgedaen was, maer hy handelt hier met de Ioden, die de leere der Phariseen volghden, ende hare gerechticheyt stelden in de onderhoudinghe des uyterlicken Godtsdiensts. Anders was de Besnijdenisse in haer selven een teecken ende segel der rechtveerdighmakinge des geloofs. Rom. 4.11. ende is met de andere Ceremonien ende schaduwen door Christum vervult ende afgedaen. Coloss. 2.17.
tot een besnijdenisse gerekent worden?
27Ende [en] sal
ROMEINEN 2:27
D. de mensche die van natueren sonder Besnijdenisse is.
de voorhuyt die uyt de nature is,
ROMEINEN 2:27
D. indien hy de Wet volbrenght. niet datter yemant is die de Wet in alles heeft volbracht. Rom. 3.9. maer dit seght hy om de Ioden te overtuygen, dat so wel sy als de Heydenen hare rechtveerdigheyt buyten haer selven in Christo, die alleen de Wet volbracht heeft, moeten secken. Act. 13.38, 39, etc.
als sy de wet volbrenght,
ROMEINEN 2:27
Namel. Met sijn exempel, gelijck Matth. 12. ven 41, 42.
u [niet] oordeelen die door
ROMEINEN 2:27
D. de uytwendige ende letterlicke Besnijdenisse: ofte die alleen nae de uytwendige letter van het gebodt geschiet. 2.Corinth. 3. ven 6, 7.
de letter ende besnijdenisse een overtreder der wet zijt?
D. de ware bekeeringe ende vernieuwinge des herten. Coloss. 2.11.
de besnijdenisse des herten,
ROMEINEN 2:29
D. in’t herte, ende gemoet: ofte, door den Heyligen Geest, die alleen de herten besnijt. Het welck met het volgende woordt letter best over een komt.
inden geest, niet
ROMEINEN 2:29
Daer door verstaet Paulus de uytwendige geboden der Wet alleen: gelijck door den geest de inwendige werckinge des Heyligen Geests in de Predicatie des Heyligen Euangeliums. Siet 2.Corinth. 3.6.
[inde] letter [is de besnijdenisse]:
ROMEINEN 2:29
N. Iodens lof, niet daer hy door roemt, maer waer mede hy ten rechten geroemt ende gepresen wordt.
wiens lof
ROMEINEN 2:29
Dat is, sijnen oorspronck niet en heeft uyt des menschen krachten ofte wercken.
niet en is uyt de menschen,
ROMEINEN 2:29
N. die sulcks in hem door sijnen Geest gewroght heeft. Rom. 9.16. 1.Cor. 3.7. ende 2.Corinth. 4.6.