Het feestmaal der Wijsheid
1 DE opperste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd; Zij heeft Haar zeven pilaren gehouwen.
2 Zij heeft Haar slachtvee geslacht. Zij heeft Haar wijn gemengd; ook heeft Zij Haar tafel toegericht.
3 Zij heeft Haar dienstmaagden uitgezonden; Zij nodigt op de tinnen van de hoogten der stad:
4 Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts. Tot de verstandeloze zegt Zij:
5 Komt, eet van Mijn brood, en drinkt van den wijn, dien Ik gemengd heb.
6 Verlaat de slechtigheden, en leeft; en treedt in den weg des verstands.
7 Wie den spotter tuchtigt, behaalt zich schande; en die den goddeloze bestraft, zijn schandvlek.
8 Bestraf den spotter niet, opdat hij u niet hate; bestraf den wijze, en hij zal u liefhebben.
9 Leer den wijze, zo zal hij nog wijzer worden; onderwijs den rechtvaardige, zo zal hij in leer toenemen.
10 De vreze des HEEREN is het beginsel der wijsheid, en de wetenschap der heiligen is verstand.
11 Want door Mij zullen uw dagen vermenigvuldigen, en de jaren des levens zullen u toegedaan worden.
12 Indien gij wijs zijt, gij zijt wijs voor uzelven; en zijt gij een spotter, gij zult het alleen dragen.
13 Een zotte vrouw is woelachtig, de slechtigheid zelve , en weet niet met al.
14 En zij zit aan de deur van haar huis, op een stoel, op de hoge plaatsen der stad;
15 Om te roepen degenen, die op den weg voorbijgaan, die hun paden recht maken, zeggende:
16 Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts; en tot den verstandeloze zegt zij:
17 De gestolen wateren zijn zoet, en het verborgen brood is liefelijk.
18 Maar hij weet niet, dat aldaar doden zijn; haar genoden zijn in de diepten der hel.
Hier wort het genaden-werck onses Heeren Christi , die sijn volck door sijn woort ende Geest tot sijner (der opperster wijsheyt) salige gemeenschap beroept ende brengt, voorgestelt onder de gelijckenisse van de toebereydinge eener maeltijt, ende noodinge van gasten, v. 1, etc. met eene tegenstellinge van den aert ende de conditie der spotteren, ende der wijsen, 7. ende ter contrarie het verleydich ende verderflick werck des Satans, onder de gelijckenisse van eene sotte vrouwe, (vyandinne der opperste wijsheyt) die oock hare gasten noodicht, maer tot haer eeuwich verderf, 13, etc.
1 DE opperste Wijsheyt heeft haer huys gebouwt: sy heeft hare seven pilaren gehouwen.
2 Sy heeft haer slacht-vee geslacht, sy heeft haren wijn gemengt; oock heeftse hare tafel toegericht.
3 Sy heeft hare dienstmaechden uytgesonden: sy noodicht op de tinnen, der hoochten der stadt:
4 Wie is slecht? hy keere sich herwaerts: tot den verstandeloosen, seyt sy:
5 Comet, etet van mijn broot, ende drincket van den wijn, dien ick gemengt hebbe.
6 Verlatet de slechticheden, ende levet: ende tredet in den wech des verstants.
7 Wie den spotter tuchticht, behaelt sich schande; ende die den godtloosen bestraft, sijne schand-vlecke.
8 En bestraft den spotter niet, op dat hy u niet en hate: bestraft den wijsen, ende hy sal u lief hebben.
9 Leert den wijsen, so sal hy noch wijser worden: onderwijst den rechtveerdigen, so sal hy in leere toenemen.
10 De vreese des HEEREN is het beginsel der wijsheyt: ende de wetenschap der heyligen is verstant.
11 Want door my sullen uwe dagen vermenichvuldigen: ende jaren des levens sullen u toegedaen worden.
12 Indien ghy wijs zijt, ghy zijt wijs voor u selven: ende zijt ghy een spotter, ghy sult het alleen dragen.
13 Eene sotte Vrouwe is woelachtich, de slechticheyt [selve]; ende en weet niet met allen,
14 Ende sy sit aen de deure van haer huys; op eenen stoel, [op] de hooge plaetsen der stadt:
15 Om te roepen de gene, die [op] den wech voorby gaen, die hare paden recht maken, [seggende];
16 Wie is slecht? hy keere sich herwaerts: tot den verstandeloosen, seyt sy:
17 De gestolen wateren zijn soete; ende het verborgen broot is lieflick.
18 Maer hy en weet niet, dat aldaer doode zijn, hare genoodde zijn in de diepten der helle.