Vermaningen
1 ZO dan, mijn geliefde en zeer gewenste broeders, mijn blijdschap en kroon, staat alzo in den Heere, geliefden.
2 Ik vermaan Euodia, en ik vermaan Syntyche, dat zij eensgezind zijn in den Heere.
3 En ik bid ook u, gij mijn oprechte metgezel, wees dezen vrouwen behulpzaam, die met mij gestreden hebben in het Evangelie, ook met Clemens, en de andere mijn medearbeiders, welker namen zijn in het boek des levens.
4 Verblijdt u in den Heere te allen tijd; wederom zeg ik: Verblijdt u.
5 Uw bescheidenheid zij allen mensen bekend. De Heere is nabij.
6 Weest in geen ding bezorgd; maar laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God;
7 En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus.
8 Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wel luidt, zo er enige deugd is, en zo er enige lof is, bedenkt datzelve;
9 Hetgeen gij ook geleerd, en ontvangen, en gehoord, en in mij gezien hebt, doet dat; en de God des vredes zal met u zijn.
Paulus dankt voor de gaven, die hij van de Filippenzen ontvangen heeft
10 En ik ben grotelijks verblijd geweest in den Heere, dat gij nu eenmaal wederom verwakkerd zijt om aan mij te gedenken; waaraan gij ook gedacht hebt, maar gij hebt de gelegenheid niet gehad.
11 Niet dat ik dit zeg vanwege gebrek; want ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben.
12 En ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben; alleszins en in alles ben ik onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden, beide overvloed te hebben en gebrek te lijden.
13 Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft.
14 Nochtans hebt gij wel gedaan, dat gij met mijn verdrukking gemeenschap gehad hebt.
15 En ook gij, Filippenzen, weet, dat in het begin des Evangelies, toen ik van Macedonië vertrokken ben, geen Gemeente mij iets medegedeeld heeft tot rekening van uitgaaf en ontvangst, dan gij alleen.
16 Want ook in Thessalonica hebt gij mij eenmaal en andermaal gezonden, tot nooddruft.
17 Niet dat ik de gave zoek, maar ik zoek de vrucht, die overvloedig is tot uw rekening.
18 Maar ik heb alles ontvangen, en ik heb overvloed; ik ben vervuld geworden, als ik van Epafroditus ontvangen heb, dat van u gezonden was , als een welriekende reuk, een aangename offerande, Gode welbehagelijk.
19 Doch mijn God zal naar Zijn rijkdom vervullen al uw nooddruft, in heerlijkheid, door Christus Jezus.
Groet en zegenbede
20 Onzen God nu en Vader zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.
21 Groet alle heiligen in Christus Jezus; U groeten de broeders, die met mij zijn.
22 Al de heiligen groeten u, en meest die van het huis des keizers zijn.
23 De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.
1 D’Apostel vermaent de Philippensen tot stantvasticheyt in het geloove. 2 ende twee vrouwen onder haer tot eenichheyt. 4 voorders tot Christelicke blijdschap. 5 bescheydenheyt. 6 gerustheyt des gemoets. 8 ende tot verscheydene andere Christelicke deughden. 10 Daer na bedanckt hy de Philippensen van het onderhoudt ’t welck sy hem door Epaphroditum gesonden hadden: 11 dat hy sulcks niet uyt giericheyt hadde genoten, alsoo hy geleert hadde gebreck te lijden. 14 Dat sy daer aen wel hadden gedaen, ende meer als alle de andere Gemeynten. 18 Dat hy ’t wel hadde van Epaphrodito ontfangen. 19 ende dat Godt het soude vergelden. 20 Eyndelick besluyt hy desen brief met lof-segginge tot Godt, ende gewoonlicke groetenissen, ende wenschingen.
1 SO dan, mijne geliefde ende zeer gewenschte broeders, mijne blijdschap ende croone, staet also inden Heere, geliefde.
2 Ick vermane Euodiam, ende ick vermane Syntychen, dat sy eens gesint zijn in den Heere.
3 Ende ick bidde oock u, ghy [mijn ] oprechte mede-gesel, zijt dese [vrouwen ] behulpigh, die met my gestreden hebben in den Euangelio, oock met Clemens, ende de andere mijne mede-arbeyders, welcker namen zijn in het boeck des levens.
4 Verblijt u in den Heere alle tijdt: wederom segge ick, Verblijt u.
5 Uwe bescheydenheyt zy alle menschen bekent. De Heere is na by.
6 Weest in geen dinck besorght: maer laet uwe begeerten in alles, door bidden ende smeecken, met danck-segginge bekent worden by Godt.
7 Ende de vrede Godts, die alle verstant te boven gaet, sal uwe herten ende uwe sinnen bewaren in Christo Iesu.
8 Voorts, broeders, al wat waerachtigh is, al wat eerlick is, al wat rechtveerdich is, al wat reyn is, al wat lieflick is, al wat wel luydt, so daer eenige deught is, ende so daer eenigen lof is, dat selve bedenckt.
9 Het gene ghy oock geleert, ende ontfangen, ende gehoort, ende in my gesien hebt van my, dat doet: ende de Godt des vredes sal met u zijn.
10 Ende ick ben grootelicks verblijdt geweest in den Heere, dat ghy nu eenmael wederom verwackert zijt om aen my te gedencken: waer aen ghy oock gedacht hebt, maer ghy en hebt de gelegenheyt niet gehadt.
11 Niet dat ick [dit ] segge van wegen gebreck: want ick hebbe geleert vergenoeght te zijn in’t gene ick ben.
12 Ende ick weet vernedert te worden, ick weet oock overvloedt te hebben: allesins ende in allen ben ick onderwesen, beyde versadight te zijn, ende honger te lijden, beyde overvloedt te hebben, ende gebreck te lijden.
13 Ick vermagh alle dingen door Christum die my cracht geeft.
14 Nochtans hebt ghy wel gedaen, dat ghy met mijne verdruckinge gemeynschap gehadt hebt.
15 Ende oock ghy Philippensen wetet, dat in het begin des Euangeliums, doe ick van Macedonien vertrocken ben, geene Gemeynte my [yet ] mede-gedeelt heeft tot rekeninge van uytgeef ende ontfanck, dan ghy alleen.
16 Want oock in Thessalonica hebt ghy my eenmael ende andermael gesonden tot nootdruft.
17 Niet dat ick de gave soecke, maer ick soecke de vrucht die overvloedigh is tot uwe rekeninge.
18 Maer ick hebbe alles ontfangen, ende ick hebbe overvloedt: ick ben vervult geworden, als ick van Epaphrodito ontfangen hebbe, dat van u [gesonden was, als ] eenen wel-rieckenden reuck, een aengename offerande, Gode wel-behagelick.
19 Doch mijn Godt sal na sijnen rijckdom vervullen alle uwen noodtdruft, in heerlickheyt door Christum Iesum.
20 Onsen Godt nu ende Vader zy de heerlickheydt in alle eeuwicheyt. Amen.
21 Groetet alle heylige in Christo Iesu. U groeten de broeders die met my zijn.
22 Alle de heylige groeten u, ende meest die van het huys des Keysers zijn.
23 De genade onses Heeren Iesu Christi zy met u allen. Amen.
Aen de Philippensen gheschreven van Roomen [ende gesonden ] door Epaphroditum.Eynde van den Sendt-brief Pauli aen de Philippensen.