Ziekte en genezing van Hizkia
1 IN die dagen werd Hizkia krank tot stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem, en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis, want gij zult sterven, en niet leven.
2 Toen keerde hij zijn aangezicht om naar den wand, en hij bad tot den HEERE, zeggende:
3 Och, HEERE, gedenk toch, dat ik voor Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld, en wat goed in Uw ogen is, gedaan heb. En Hizkia weende gans zeer.
4 Het gebeurde nu, als Jesaja uit het middelvoorhof nog niet gegaan was, dat het woord des HEEREN tot hem geschiedde, zeggende:
5 Keer weder en zeg tot Hizkia, den voorganger Mijns volks: Zo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal u gezond maken; aan den derden dag zult gij opgaan in het huis des HEEREN;
6 En Ik zal vijftien jaren tot uw dagen toedoen, en zal u uit de hand des konings van Assyrië verlossen, mitsgaders deze stad; en Ik zal deze stad beschermen om Mijnentwil, en om Mijns knechts Davids wil.
7 Daarna zeide Jesaja: Neemt een klomp vijgen; en zij namen ze, en legden ze op de zweer, en hij werd genezen.
8 Hizkia nu had gezegd tot Jesaja: Welk is het teken, dat de HEERE mij gezond maken zal, en dat ik op den derden dag in des HEEREN huis zal opgaan?
9 En Jesaja zeide: Dit zal u een teken van den HEERE zijn, dat de HEERE het woord, dat Hij gesproken heeft, doen zal: Zal de schaduw tien graden voorwaarts gaan, of tien graden achterwaarts keren?
10 Toen zeide Hizkia: Het is der schaduwe licht, tien graden nederwaarts te gaan; neen, maar dat de schaduw tien graden achterwaarts kere.
11 En Jesaja, de profeet, riep den HEERE aan; en Hij deed de schaduw tien graden achterwaarts keren in de graden, dewelke zij nederwaarts gegaan was, in de graden van Achaz’ zonnewijzer .
Gezanten van Babel
12 Te dier tijd zond Berodach Baladan de zoon van Baladan, de koning van Babel, brieven en een geschenk aan Hizkia; want hij had gehoord, dat Hizkia krank geweest was.
13 En Hizkia hoorde naar hen, en hij toonde hun zijn ganse schathuis, het zilver, en het goud, en de specerijen, en de beste olie, en zijn wapenhuis, en al wat gevonden werd in zijn schatten; er was geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij, dat hij hun niet toonde.
14 Toen kwam de profeet Jesaja tot den koning Hizkia, en zeide tot hem: Wat hebben die mannen gezegd, en van waar zijn zij tot u gekomen? En Hizkia zeide: Zij zijn uit verren lande gekomen, uit Babel.
15 En hij zeide: Wat hebben zij gezien in uw huis? En Hizkia zeide: Zij hebben alles gezien, wat in mijn huis is; geen ding is er in mijn schatten, dat ik hun niet getoond heb.
16 Toen zeide Jesaja tot Hizkia: Hoor des HEEREN woord.
17 Zie, de dagen komen, dat al wat in uw huis is, en wat uw vaderen tot dezen dage toe opgelegd hebben, naar Babel weggevoerd zal worden; er zal niets overgelaten worden, zegt de HEERE.
18 Daartoe zullen zij van uw zonen, die uit u zullen voortkomen, die gij gewinnen zult, nemen, dat zij hovelingen zijn in het paleis des konings van Babel.
19 Maar Hizkia zeide tot Jesaja: Het woord des HEEREN, dat gij gesproken hebt, is goed. Ook zeide hij: Zou het niet, naardien vrede en waarheid in mijn dagen wezen zal?
20 Het overige nu der geschiedenissen van Hizkia, en al zijn macht, en hoe hij den vijver en den watergang gemaakt heeft, en water in de stad gebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda?
Hizkia’s dood
21 En Hizkia ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Manasse werd koning in zijn plaats.
Hizkia kranck zijnde, wort van Godt door Iesaiam gedreycht met de doot, v. 1, etc. maer den Heere gebeden hebbende, verkrijgt hy noch 15 jaren levens, 2. Daer van wort hy versekert door een mirakel, 8. Berodach Baladan besoeckt Hizkiam door gesanten, die haer alle sijne schatten toont, 12. Daer op voorseyt hem Iesaias de Babylonische gevanckenisse, 14. hy sterft, ende Manasse wort Coninck, 20.
1 IN die dagen wert Hizkia kranck tot stervens toe: ende de Propheet Iesaia de sone van Amoz quam tot hem, ende seyde tot hem; Soo seyt de HEERE: Geeft bevel aen uwen huyse; want ghy sult sterven, ende niet leven.
2 Doe keerde hy sijn aengesichte om, nae den wandt; ende hy badt tot den HEERE, seggende;
3 Och HEERE, gedenckt doch, dat ick voor u aengesichte in waerheyt, ende met een volkomen herte gewandelt, ende dat goet in uwen oogen is, gedaen hebbe: Ende Hizkia weende gantsch seer.
4 Het gebeurde nu, als Iesaia uyt het middel-voorhof [noch] niet gegaen en was, dat het woort des HEEREN tot hem geschiedde, seggende:
5 Keert weder, ende segt tot Hizkia den Voorganger mijns volcx, Soo seyt de HEERE de Godt uwes vaders Davids; Ick hebbe u gebedt gehoort, ick hebbe uwe tranen gesien; siet ick sal u gesont maken; aen den derden dage sult ghy opgaen in het huys des HEEREN:
6 Ende ick sal vijftien jaer tot uwe dagen toedoen, ende sal u uyt de hant des Conincks van Assyrien verlossen, mitsgaders dese stadt; ende ick sal dese stadt beschermen om mijnent wille, ende om mijns knechts Davids wille.
7 Daerna seyde Iesaia; Nemet eenen klomp vijgen: ende sy namense, ende leydense op de sweere; ende hy wert genesen.
8 Hizkia nu hadde geseyt tot Iesaia, Welck is het teecken, dat de HEERE my gesont maken sal, ende dat ick op den derden dach in des HEEREN huys sal opgaen?
9 Ende Iesaia seyde; Dit sal u een teecken vanden HEERE zijn, dat de HEERE het woort, dat hy gesproken heeft, doen sal: Sal de Schaduwe tien graden voorwaert gaen, ofte tien graden achterwaert keeren?
10 Doe seyde Iehizkia; ’Tis der schaduwe licht, tien graden nederwaerts te gaen: Neen, maer dat de schaduwe tien graden achterwaert keere.
11 Ende Iesaia de Propheet riep den HEERE aen: ende hy dede de schaduwe tien graden achterwaert keeren inde graden, dewelcke sy nederwaerts gegaen was, in de graden van Achaz [sonnewijser].
12 Te dier tijt sondt Berodach Baladan de sone Baladans, de Coninck van Babel, brieven ende een Geschenck aen Hizkia: want hy gehoort hadde, dat Hizkia kranck geweest was.
13 Ende Hizkia hoorde nae haer, ende hy toonde haer sijn gantsche schathuys, het silver, ende het gout, ende de specerijen, ende de beste olije, ende sijn wapen-huys, ende al dat gevonden wert in sijne schatten: daer en was geen dinck in sijnen huyse, nochte in sijne gantsche heerschappye, dat hy hen niet en toonde.
14 Doe quam de Propheet Iesaia tot den Coninck Hizkia, ende seyde tot hem; Wat hebben die mannen geseyt, ende van waer zijn sy tot u gekomen? ende Hizkia seyde; Sy zijn uyt verren lande gekomen, uyt Babel.
15 Ende hy seyde; Wat hebben sy gesien in uwen huyse? ende Hizkia seyde; Sy hebben alles gesien wat in mijnen huyse is, geen dinck en isser in mijne schatten, dat ick hen niet getoont en hebbe.
16 Doe seyde Iesaia tot Hizkia: Hoort des HEEREN woort.
17 Siet, de dagen komen, dat al wat in uwen huyse is, ende wat uwe vaderen tot desen dach toe opgeleyt hebben, nae Babel wechgevoert sal worden: daer en sal niets overgelaten worden, seyt de HEERE.
18 Daertoe sullense van uwe sonen, die uyt u sullen voortkomen, die ghy gewinnen sult, nemen, datse hovelingen zijn in het Paleys des Conincks van Babel.
19 Maer Hizkia seyde tot Iesaia; Het woort des HEEREN, dat ghy gesproken hebt, is goet: oock seyde hy; En soud’et niet? nadien vrede, ende waerheyt in mijne dagen wesen sal?
20 Het overige nu der geschiedenissen van Hizkia, ende alle sijne macht, ende hoe hy den vyver, ende den water-ganck gemaeckt heeft, ende water inde stadt gebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boeck der Chroniken der Coningen van Iuda?
21 Ende Hizkia ontsliep met sijne vaderen: ende sijn soon Manasse wert Coninck in sijne plaetse.