Waarschuwing tegen dwaalleraars
1 GELIEFDEN, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld.
2 Hieraan kent gij den Geest van God: alle geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God;
3 En alle geest, die niet belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet; maar dit is de geest van den antichrist, welken geest gij gehoord hebt, dat komen zal, en is nu alrede in de wereld.
4 Kinderkens, gij zijt uit God, en hebt hen overwonnen; want Hij is meerder, Die in u is, dan die in de wereld is.
5 Zij zijn uit de wereld, daarom spreken zij uit de wereld, en de wereld hoort hen.
6 Wij zijn uit God. Die God kent, hoort ons; die uit God niet is, hoort ons niet. Hieruit kennen wij den geest der waarheid, en den geest der dwaling.
Opwekking tot liefde voor God en den naaste; God is liefde
7 Geliefden, laat ons elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en een iegelijk, die liefheeft, is uit God geboren, en kent God;
8 Die niet liefheeft, die heeft God niet gekend; want God is liefde.
9 Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem.
10 Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden.
11 Geliefden, indien God ons alzo lief heeft gehad, zo zijn ook wij schuldig elkander lief te hebben.
12 Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkander liefhebben, zo blijft God in ons, en Zijn liefde is in ons volmaakt.
13 Hieraan kennen wij, dat wij in Hem blijven, en Hij in ons, omdat Hij ons van Zijn Geest gegeven heeft.
14 En wij hebben het aanschouwd, en getuigen, dat de Vader Zijn Zoon gezonden heeft tot een Zaligmaker der wereld.
15 Zo wie beleden zal hebben, dat Jezus de Zoon van God is, God blijft in hem, en hij in God.
16 En wij hebben gekend en geloofd de liefde, die God tot ons heeft. God is liefde; en die in de liefde blijft, blijft in God, en God in hem.
17 Hierin is de liefde bij ons volmaakt, opdat wij vrijmoedigheid mogen hebben in den dag des oordeels, namelijk dat gelijk Hij is, wij ook zijn in deze wereld.
18 Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees buiten; want de vrees heeft pijn, en die vreest, is niet volmaakt in de liefde.
19 Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft.
20 Indien iemand zegt: Ik heb God lief; en haat zijn broeder, die is een leugenaar; want die zijn broeder niet liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, Dien hij niet gezien heeft?
21 En dit gebod hebben wij van Hem, namelijk dat die God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe.
1 Den Apostel waerschouwt wederom de geloovige voor de valsche leeraers, 2 Die hy beschrijft. 4 ende troost’se tegen der selver verleydinge met de gave der weder-geboorte, diese ontfangen hebben. 6 haer vermanende stantvastelick te blijven by de Leere der Apostelen. 7 Daer nae komt hy weder tot de vermaningen van onderlinge liefde, die een recht ken-teecken is der ware weder-geboorte. 9 ende stelt haer tot dien eynde voor het exempel Godts, ende sijne grooter liefde tot ons. 12 Leert dat wy daer uyt door sijnen Geest versekert worden dat wy met Godt gemeynschap hebben. 14 ghelijck oock als wy belijden dat Iesus de Salighmaker der werelt, ende de Sone Godts is. 16 Dat wy door de liefde in Godt blijven, ende vrymoedigheyt hebben in den dagh des oordeels. 18 Dat de selve de vreese der verdoemenisse ende pijninge des gemoets verdrijft. 20 Dat wy Godt niet en konnen lief hebben, indien wy onsen naesten niet lief en hebben. 21 alsoo beyde dese geboden te samen ons gegeven zijn.
1 GEliefde, en gelooft niet eenen yegelicken geeste, maer beproeft de geesten of sy uyt Godt zijn: want vele valsche propheten zijn uytgegaen in de werelt.
2 Hier aen kent ghy den geest Gods. Alle geest die belijdt dat Iesus Christus in het vleesch gecomen is, die is uyt Godt:
3 Ende alle geest die niet en belijdt dat Iesus Christus in het vleesch gecomen is, die en is uyt Godt niet: maer dit is [de geest ] des Antichrists, welcken [geest ] ghy gehoort hebt dat comen sal, ende is nu alreede in de werelt.
4 Kinderkens, ghy zijt uyt Godt, ende hebt haer overwonnen: want hy is meerder die in u is, dan die in de werelt is.
5 Sy zijn uyt de werelt: daerom spreken sy uyt de werelt, ende de werelt hoort haer.
6 Wy zijn uyt Godt. Die Godt kent hoort ons: die uyt Godt niet en is, en hoort ons niet. Hier uyt kennen wy den geest der waerheyt, ende den geest der dwalinge.
7 Geliefde, laet ons malcanderen lief hebben: want de liefde is uyt Godt: ende een yegelick die lief heeft, is uyt Godt geboren, ende kent Godt:
8 Die niet lief en heeft, die en heeft Godt niet gekent: want Godt is liefde.
9 Hier in is de liefde Godts tegen ons geopenbaert, dat Godt sijnen eenich-geboren Sone gesonden heeft in de werelt, op dat wy souden leven door hem.
10 Hier in is de liefde, niet dat wy Godt lief gehadt hebben, maer dat hy ons lief heeft gehadt, ende sijnen Sone gesonden heeft [tot ] een versoeninge voor onse sonden.
11 Geliefde, indien Godt ons alsoo lief heeft gehadt, so zijn oock wy schuldigh malcanderen lief te hebben.
12 Niemandt en heeft oyt Godt aenschouwt: indien wy malcanderen lief hebben, so blijft Godt in ons, ende sijne liefde is in ons volmaeckt.
13 Hier aen kennen wy, dat wy in hem blijven, ende hy in ons, om dat hy ons van sijnen Geest gegeven heeft.
14 Ende wy hebben’t aenschouwt, ende getuygen dat de Vader [sijnen ] Sone gesonden heeft [tot ] eenen Salichmaker der werelt.
15 So wie beleden sal hebben dat Iesus de Sone Godts is, Godt blijft in hem, ende hy in Godt.
16 Ende wy hebben gekent ende gelooft de liefde die Godt tot ons heeft. Godt is liefde: ende die in de liefde blijft, die blijft in Godt, ende Godt in hem.
17 Hier in is de liefde by ons volmaeckt, op dat wy vrymoedicheyt mogen hebben in den dagh des oordeels, [namelick ] dat gelijck hy is, wy oock zijn in dese werelt.
18 Daer en is in de liefde geen vreese, maer de volmaeckte liefde drijft de vreese buyten: want de vreese heeft pijne, ende die vreest, en is niet volmaeckt in de liefde.
19 Wy hebben hem lief, om dat hy ons eerst lief gehadt heeft.
20 Indien yemandt seght, ick hebbe Godt lief, ende haet sijnen broeder, die is een leugenaer. Want die sijnen broeder niet lief en heeft dien hy gesien heeft, hoe can hy Godt lief hebben dien hy niet gesien en heeft?
21 Ende dit gebodt hebben wy van hem, [namelick ] dat die Godt lief heeft, oock sijnen broeder lief hebbe.