De priesters door David in vier en twintig klassen verdeeld
1 AANGAANDE nu de kinderen van Aäron, dit waren hun verdelingen. De zonen van Aäron waren Nadab, en Abihu, Eleazar en Ithamar.
2 Maar Nadab stierf, en Abihu, voor het aangezicht huns vaders, en zij hadden geen kinderen. En Eleazar en Ithamar bedienden het priesterambt.
3 David nu verdeelde hen, en Zadok uit de kinderen van Eleazar, en Abimelech uit de kinderen van Ithamar, naar hun ambt in hun dienst.
4 En van de kinderen van Eleazar werden meer gevonden tot hoofden der mannen, dan van de kinderen van Ithamar, als zij hen afdeelden; van de kinderen van Eleazar waren zestien hoofden der vaderlijke huizen, maar van de kinderen van Ithamar, naar hun vaderlijke huizen, acht.
5 En zij deelden hen door loten af, dezen met genen; want de oversten des heiligdoms en de oversten Gods waren uit de kinderen van Eleazar en van de kinderen van Ithamar.
6 En Semaja, de zoon van Nethaneël, de schrijver, uit de Levieten, schreef hen op, voor het aangezicht des konings, en van de vorsten, en van den priester Zadok, en van Achimelech, den zoon van Abjathar, en van de hoofden der vaderen onder de priesters en onder de Levieten; één vaderlijk huis werd genomen voor Eleazar, en desgelijks werd genomen voor Ithamar.
7 Het eerste lot nu ging uit voor Jojarib, het tweede voor Jedaja,
8 Het derde voor Harim, het vierde voor Seorim,
9 Het vijfde voor Malchia, het zesde voor Mijamin,
10 Het zevende voor Hakkoz, het achtste voor Abia,
11 Het negende voor Jesua, het tiende voor Sechanja,
12 Het elfde voor Eljasib, het twaalfde voor Jakim,
13 Het dertiende voor Huppa, het veertiende voor Jesebeab,
14 Het vijftiende voor Bilga, het zestiende voor Immer,
15 Het zeventiende voor Hezir, het achttiende voor Happizzes,
16 Het negentiende voor Petahja, het twintigste voor Jehezkel,
17 Het een en twintigste voor Jachin, het twee en twintigste voor Gamul,
18 Het drie en twintigste voor Delaja, het vier en twintigste voor Maäzja.
19 Het ambt van dezen in hun dienst was te gaan in het huis des HEEREN, naar hun ordening door de hand van Aäron, huns vaders; gelijk als hem de HEERE, de God Israëls, geboden had.
Hoofden van de kinderen der Levieten
20 Van de overige kinderen van Levi nu, was van de kinderen van Amram Subaël, van de kinderen van Subaël was Jechdeja.
21 Aangaande Rehabja: van de kinderen van Rehabja was Jissia het hoofd.
22 Van de Jizharieten was Selomoth; van de kinderen van Selomoth was Jahath.
23 En van de kinderen van Hebron was Jeria de eerste , Amarja de tweede, Jahaziël de derde, Jekameam de vierde.
24 Van de kinderen van Uzziël was Micha; van de kinderen van Micha was Samir;
25 De broeder van Micha was Jissia; van de kinderen van Jissia was Zecharja.
26 De kinderen van Merari waren Maheli en Musi. De kinderen van Jaäzia waren Beno.
27 De kinderen van Merari van Jaäzia waren Beno, en Soham, en Zakkur, en Hibri.
28 Van Maheli was Eleazar; en die had geen kinderen.
29 Aangaande Kis: de kinderen van Kis waren Jerahmeël.
30 En de kinderen van Musi waren Maheli, en Eder, en Jerimoth. Dezen zijn de kinderen der Levieten, naar hun vaderlijke huizen.
31 En zij wierpen ook loten, nevens hun broederen, de zonen van Aäron, voor het aangezicht van den koning David, en Zadok, en Achimelech, en van de hoofden der vaderen onder de priesteren en onder de Levieten; het hoofd der vaderen tegen zijn kleinsten broeder.
David deylt de Priesters in xxiiij hoopen of Classen, tot bedieninge harer Ampten, v. 1. Ende hy geeft haer dienaers uyt de Leviten, uyt de stamme der Kahathiten ende Merariten, 20.
1 AEngaende nu de kinderen Aarons, [dit] waren hare verdeylingen: De sonen Aarons waren Nadab, ende Abihu, Eleazar, ende Ithamar.
2 Maer Nadab sterf, ende Abihu, voor het aensichte hares Vaders, ende sy en hadden geen kinderen: Ende Eleazar ende Ithamar bedienden het Priesterampt.
3 David nu verdeyldese, ende Zadok uyt de kinderen Eleazars, ende Ahimelech uyt de kinderen Ithamars, nae haer ampt in haren dienst.
4 Ende der kinderen Eleazars werden meer gevonden tot hoofden der mannen, dan der kinderen Ithamars, als syse afdeylden: van de kinderen Eleazars waren sestien hoofden der vaderlicke huysen, maer van de kinderen Ithamars, nae hare vaderlicke huysen, achte.
5 Ende sy deyldense door loten af, dese met gene: want de Overste des heylichdoms, ende de Overste Godes, waren uyt de kinderen Eleazars, ende van de kinderen Ithamars.
6 Ende Semaja, de sone Nethaneëls, de Schrijver uyt de Leviten, schreefse op, voor het aengesichte des Conincks, ende der Vorsten, ende des Priesters Zadoks, ende Ahimelechs des soons Abjathars, ende der hoofden der vaderen onder de Priesters, ende onder de Leviten: een vaderlick huys wiert genomen voor Eleazar, ende van gelijcken wiert genomen voor Ithamar.
7 Het eerste lot nu ginck uyt voor Iojarib, het tweede voor Iedaja:
8 Het derde voor Harim, het vierde voor Seorim:
9 Het vijfde voor Malchija, het seste voor Mijamin:
10 Het sevende voor Hakkoz, het achtste voor Abija:
11 Het negende voor Iesua, het tiende voor Sechanja:
12 Het elfde voor Eljasib, het twaelfde voor Iakim:
13 Het dertiende vor Huppa, het veertiende voor Iesebeab:
14 Het vijftiende voor Bilga, het sestiende voor Immer:
15 Het seventiende voor Hezir, het achtiende voor Happizes:
16 Het negentiende voor Petahja, het twintichste voor Iehezkel:
17 Het een-en-twintichste voor Iachin, het twee-en-twintichste voor Gamul:
18 Het drie-en-twintichste voor Delaja, het vier-en-twintichste voor Maazja.
19 Deser haer ampt in haren dienst was, te gaen in het Huys des HEEREN nae hare ordeninge door de hant Aarons hares vaders: gelijck als hem de HEERE de Godt Israëls geboden hadde.
20 Van de overige kinderen Levi nu, was van de kinderen Amrams Subaël, van de kinderen Subaëls was Iechdeja.
21 Aengaende Rehabja: van de kinderen Rehabja, was Iissija het hooft.
22 Van de Izhariten was Selomoth: van de kinderen Selomoth was Iahath.
23 Ende van de kinderen [Hebrons] was Ierija [de eerste]: Amarja de tweede, Iahaziël de derde, Iekamam de vierde.
24 [Van] de kinderen Uzziëls was Micha, van de kinderen Micha was Samir:
25 De broeder van Micha was Iissija, van de kinderen Iissija was Zecharja.
26 De kinderen Merari waren Maheli, ende Musi: De kinderen van Iaazija waren, Beno.
27 De kinderen Merari van Iaazija waren Beno, ende Soham, ende Zaccur, ende Hibri.
28 Van Maheli was Eleazar, ende die en hadde geen kinderen.
29 Aengaende Kis: De kinderen van Kis waren, Ierahmeël:
30 Ende de kinderen Must waren, Maheli, ende Eder, ende Ierimoth: Dese zijn de kinderen der Leviten nae hare vaderlicke huysen.
31 Ende sy wierpen oock loten neffens hare broederen de sonen Aarons voor het aengesichte des Conincks Davids, ende Zadoks, ende Ahimelechs, ende der hoofden der vaderen onder de Priesteren ende onder de Leviten: het hooft der vaderen tegen sijnen kleynsten broeder.