Gemeyne wellust, ende groote boosheyt der menschen veroorsaken, na een respijt van 120 jaren, den Sundtvloedt, vers 2. Reusen, 4. Noach vindt genade by Godt, ende ontfanght bevel, ende voorschrift van het maken der Arke, 8, 14. Godts verbondt met Noach, 18. bevel van allerley ghedierte, ende voorraet van spijse te nemen in de Arke, 19.
1 ENde het gheschiedde, als de menschen op den aertbodem begonnen te vermenighvuldighen, ende hen dochters geboren werden;
2 Dat Godes sonen de dochteren der menschen aensagen, dat sy schoon waren, ende sy namen hen wijven uyt alle, die sy verkoren hadden.
3 Doe seyde de HEERE: Mijn Geest en sal niet in eeuwigheydt twisten met den mensche, dewyle hy oock vleesch is: doch sijne dagen sullen zijn hondert ende twintigh jaer.
4 In die dagen warender Reusen op der aerde, ende oock daer na, als Godts sonen tot de dochteren der menschen in gegaen waren, ende sich [kinderen ] ghewonnen hadden: dese zijn de geweldige, die van oudts geweest zijn mannen van name.
5 Ende de HEERE sagh, dat de boosheyt des menschen menighvuldig was op der aerde, ende al ’t gedichtsel der gedachten sijnes herten t’allen dage alleenlick boos was.
6 Doe berouwde het den HEERE, dat hy den mensche op der aerde gemaeckt hadde: ende het smertede hem aen sijn herte.
7 Ende de HEERE seyde: Ick sal den mensche, dien ick geschapen hebbe, verdelgen van den aerdtbodem, van den mensche tot het vee, tot het kruypende gedierte, ende tot het gevogelte des hemels toe: want het berouwt my, dat ickse gemaeckt hebbe.
8 Maer Noach vondt genade in de oogen des HEEREN.
9 Dit zijn de geboorten van Noach: Noach was een rechtveerdig oprecht man in sijne geslachten: Noach wandelde met Godt.
10 Ende Noach ghewan drie sonen, Sem, Cham, ende Iapheth.
11 Maer de aerde was verdorven voor Godes aengesicht: ende d’aerde was vervult met wrevel.
12 Doe sagh Godt de aerde, ende siet, sy was verdorven: want al het vleesch hadde sijnen wegh verdorven op der aerde.
13 Daerom seyde Godt tot Noach: Alles vleesches eynde is voor mijn aengesichte gekomen, want de aerde is door hen vervult met wrevel: ende siet ick salse met de aerde verderven.
14 Maeckt u eene Arke van Gopher-hout, met kameren sult ghy dese Arke maken: ende ghy sultse bepecken, van binnen ende van buyten met peck.
15 Ende aldus is ’t, dat ghy ’se maken sult: Drie hondert ellen zy de lenghte der Arke, vijftigh ellen hare breedte, ende dertigh ellen hare hooghte.
16 Ghy sult een venster aen de Arke maken, ende sultse volmaken tot eene elle van boven, ende de deure der Arke sult ghy in hare zijde setten: ghy sultse met d’onderste, tweede, ende derde [verdiepingen ] maken.
17 Want ick, siet ick brenge eenen watervloet over de aerde, om alle vleesch, daer een geest des levens in is, van onder den Hemel te verderven: al wat op de aerde is, sal den geest geven.
18 Maer met u sal ick mijn Verbondt oprichten: ende ghy sult in de Arke gaen, ghy, ende uwe sonen, ende uwe huysvrouwe, ende de wyven uwer sonen met u.
19 Ende ghy sult van al wat leeft, van allen vleesche, twee van elcks doen in de Arke komen, om met u in’t leven te behouden: manneken ende wijfken sullense zijn.
20 Van het ghevogelte na sijnen aerdt, ende van het vee na sijnen aerdt, van al het kruypende gedierte des aertbodems na sijnen aerdt, twee van elcks sullen tot u komen, om [die ] in het leven te behouden.
21 Ende ghy, neemt voor u van alle spyse, die gegeten wordt, ende versameltse tot u, op datse u, ende hen tot spyse zy.
22 Ende Noach dede: nae al, dat Godt hem geboden hadde, soo dede hy.
Voorzegging van de zondvloed
1 En het gebeurde, toen de mensen zich op de aardbodem begonnen te vermenigvuldigen en er dochters bij hen geboren werden,
2 dat Gods zonen de dochters van de mensen zagen dat zij mooi waren, en zij namen zich vrouwen uit allen die zij uitgekozen hadden.
3 Toen zei de HEERE: Mijn Geest zal niet voor eeuwig met de mens twisten, omdat ook hij vlees is, maar zijn dagen zullen honderdtwintig jaar zijn.
4 In die dagen, en ook daarna, waren er reuzen op de aarde, toen Gods zonen bij de dochters van de mensen waren gekomen en die kinderen voor hen baarden; dit zijn de geweldenaars van oude tijden af, mannen van naam.
5 En de HEERE zag dat de slechtheid van de mens op de aarde groot was, en dat al de gedachtespinsels van zijn hart elke dag alleen maar slecht waren.
6 Toen kreeg de HEERE er berouw over dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het bedroefde Hem in Zijn hart.
7 En de HEERE zei: Ik zal de mens, die Ik geschapen heb, van de aardbodem verdelgen, van de mens tot het vee, tot de kruipende dieren en tot de vogels in de lucht toe, want Ik heb er berouw over dat Ik hen gemaakt heb.
8 Maar Noach vond genade in de ogen van de HEERE.
Opdracht tot de bouw van de ark
9 Dit zijn de afstammelingen van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man onder zijn tijdgenoten. Noach wandelde met God.
10 En Noach verwekte drie zonen: Sem, Cham en Jafeth.
11 Maar de aarde was verdorven voor Gods aangezicht en de aarde was vol met geweld.
12 Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven; want alle vlees had een verdorven levenswandel op de aarde.
13 Daarom zei God tegen Noach: Het einde van alle vlees is voor Mijn aangezicht gekomen, want de aarde is door hen vervuld met geweld; en zie, Ik ga hen met de aarde te gronde richten.
14 Maak voor uzelf een ark van goferhout. In vakken ingedeeld moet u deze ark maken en hem vanbinnen en vanbuiten met pek bestrijken.
15 Zo moet u hem maken: driehonderd el moet de lengte van de ark zijn, vijftig el zijn breedte en dertig el zijn hoogte.
16 U moet een lichtopening in de ark maken, en de ark afwerken tot op een el van boven; en de deur van de ark moet u aan de zijkant plaatsen. U moet er een onderste, een tweede en een derde verdieping in maken.
17 En Ik, zie, Ik ga een watervloed over de aarde brengen om alle vlees waarin een levensgeest is, van onder de hemel te gronde te richten; alles wat op de aarde is, zal de geest geven.
18 Maar met u zal Ik Mijn verbond maken; en u moet in de ark gaan, u, uw zonen, uw vrouw en de vrouwen van uw zonen met u.
19 En u moet van al wat leeft, van alle vlees, twee van elk in de ark laten komen om ze met u in leven te houden: een mannetje en een vrouwtje moeten het zijn.
20 Van de vogels naar hun soort, van het vee naar zijn soort, en van de kruipende dieren van de aardbodem naar hun soort, zullen er twee naar u toe komen, om ze in leven te houden.
21 En u, neem voor uzelf van al het voedsel dat gegeten wordt, en verzamel dat bij u, zodat het voor u en voor hen tot voedsel zal zijn.
22 En Noach deed het; overeenkomstig alles wat God hem geboden had, zo deed hij.