Bevel vande geboden Godts te houden, ende hem als den eenigen waren Godth lief te hebben, met by-gevoegde belofte, v. 1, etc. Bevel van Godts geboden den kinderen in te scherpen, ende andersins altijt voor oogen te hebben, 6. Item, van Godt ende sijne weldaden niet te vergeten, 10. Van Godes vreese, ende vermijdinge der afgoderye, 13. Van Godt niet te versoecken, maer hem onderdanich te zijn, 16. Vande verlossinge uyt Egypten den kinderen vlijtichlick voor te houden, op dat sy Godt leeren vreesen ende gehoorsaem zijn, 20.
1 DIt zijn dan de geboden, de insettingen, ende de rechten, die de HEERE uwe Godt geboden heeft om u te leeren: op dat ghyse doet inden lande, nae het welcke ghy henen treckt, om dat erflick te besitten:
2 Op dat ghy den HEERE uwen Godt vreeset, om te houden alle sijne insettingen, ende sijne geboden, die ick u gebiede; ghy, ende u kint, ende kints kint, alle de dagen uwes levens: ende op dat uwe dagen verlengt worden.
3 Hoort dan, Israël, ende neemt waer dat ghyse doet; op dat het u wel gae, ende op dat ghy seer vermenichvuldiget (gelijck als u de HEERE, uwer vaderen Godt, gesproken heeft) in ’t lant, dat van melck ende honich is vloeyende.
4 Hoort, Israël, de HEERE onse Godt, is een eenich HEERE.
5 So sult ghy den HEERE uwen Godt lief hebben: met u gantsche herte, ende met uwe gantsche ziele, ende met al u vermogen.
6 Ende dese woorden, die ick u heden gebiede, sullen in u herte zijn.
7 Ende ghy sultse uwen kinderen inscherpen, ende daer van spreken: als ghy in uwen huyse sittet, ende als ghy op den wech gaet, ende als ghy nederligt, ende als ghy opstaet.
8 Oock sult ghyse tot een teecken binden op uwe hant: ende sy sullen u tot voorhooft-spanselen zijn tusschen uwe oogen.
9 Ende ghy sultse op de posten uwes huyses, ende aen uwe poorten schrijven.
10 Alst dan sal geschiet zijn, dat de HEERE uwe Godt u sal hebben ingebracht in dat lant, dat hy uwen vaderen, Abraham, Isaac, ende Iacob gesworen heeft, u te sullen geven: groote ende goede steden, die ghy niet gebouwt en hebt,
11 Ende huysen, alles goedes vol, die ghy niet gevult en hebt, ende uytgehouwene bornputten, die ghy niet uytgehouwen en hebt, wijngaerden ende olijfgaerden, die ghy niet geplant en hebt: ende ghy gegeten hebt ende versadigt zijt;
12 So wacht u, dat ghy des HEEREN niet en vergetet: die u uyt Egyptenlant uyt den diensthuyse heeft uytgevoert.
13 Ghy sult den HEERE uwen Godt vreesen, ende hem dienen: ende ghy sult by sijnen name sweeren.
14 Ghy en sult andere Goden niet na volgen; vande Goden der volcken, die rontomme u zijn.
15 Want de HEERE uwe Godt is een yverich Godt in ’t midden van u: dat de toorn des HEEREN uwes Godts tegens u niet en ontsteke, ende hy u vanden aerdbodem verdelge.
16 Ghy en sult den HEERE uwen Godt niet versoecken, gelijck als ghy hem versocht hebt te Massa.
17 Ghy sult de geboden des HEEREN, uwes Godts, vlijtichlick houden: mitsgades sijne getuychenissen, ende sijne insettingen, die hy u geboden heeft.
18 Ende ghy sult doen, dat recht ende goet is in de oogen des HEEREN: op dat het u wel gae, ende dat ghy in komet, ende ervet dat goede lant, dat de HEERE uwen vaderen gesworen heeft;
19 Om alle uwe vyanden voor u aengesichte te verdrijven: gelijck als de HEERE gesproken heeft.
20 Wanneer uwe soon u morgen sal vragen, seggende: Wat zijn dat voor getuychenissen, ende insettingen, ende rechten, die de HEERE onse Godt ulieden geboden heeft?
21 So sult ghy tot uwen sone seggen; Wy waren Pharaos dienst-knechten in Egypten: maer de HEERE heeft ons door eene stercke hant uyt Egypten uytgevoert.
22 Ende de HEERE gaf teeckenen, ende groote ende quade wonderen, in Egypten, aen Pharao ende aen sijn gantsche huys, voor onse oogen:
23 Ende hy voerde ons van daer uyt: op dat hy ons in brachte, om ons het lant te geven, dat hy onsen vaderen gesworen hadde.
24 Ende de HEERE geboodt ons te doen alle dese insettingen, om te vreesen den HEERE onsen Godt: ons voor altoos ten goede, om ons in ’t leven te behouden, gelijck het te desen dage is.
25 Ende ’tsal ons gerechticheyt zijn, als wy sullen waernemen te doen alle dese geboden, voor het aengesichte des HEEREN onses Godts, gelijck als hy ons geboden heeft.
© © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024